Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

ESSENEN

betekenis & definitie

Essenen (Εσσηνοι) of Esseeën (Εσσαιοι) is de naam van een joodse sekte, die van het midden van de 2e eeuw vC af aanhangers heeft gehad in Palestina.

De klassieke bronnen voor informatie zijn van oudsher geweest: Philo, Quod omnis probus liber (12 en 13) en een fragment van zijn Apologie der Joden, over¬geleverd door Eusebius in zijn Praeparatio Evangelica 8,11; Josephus, Bell. 2,8,2-13 en Ant. 13,5,9; 15,10,4-5; 18,1,2 en 5; Plinius, Historia Naturalis 5,17. Berichten van Hippolytus, Porphyrius, Euse¬bius, Solinus en Epiphanius zijn van bovengenoemde bronnen afhankelijk en voegen geen nieuwe gege¬vens toe. De herkomst van de naam Essenen is op twintig verschillende wijzen verklaard. Philo leidt deze af van hasidim = vromen, maar deze etymologie heeft geen wetenschappelijke betekenis. Er is ge¬dacht aan een aramees woord voor ’medicus’ maar ook daartegen bestaan belangrijke bezwaren, want Essenen traden niet in de eerste plaats als artsen op. Het meest waarschijnlijk is een afleiding van aramees h'se, dat twee meervouden kent: h'sïn en hasaja', waardoor het bovenvermelde gebruik van twee ver¬schillende benamingen verklaard zou kunnen wor-den.De bronnen stemmen overeen in de tekening van de Essenen als een gesloten sekte. Mannen konden hiervan lid worden na twee proeftijden. Het doorstaan van de eerste proeftijd gaf toegang tot de wassingen, dat van de tweede tot de maaltijden, die als offer¬maaltijden, geleid door een priester, tot de kenmer¬ken van de sekte behoorden. De leden werden toe¬gelaten nadat zij zich verplicht hadden tot geheim¬houding van de leer der gemeenschap en tot strikte gehoorzaamheid aan de leiding. Even kenmerkend als de hiërarchie was de volstrekte gemeenschap van goederen. De dag, die begon met gebeden in de richting van de opkomende zon was streng geregeld. Er werd door de leden landbouw en enig handwerk beoefend, waarbij het maken van voorwerpen, die met de wapenhandel verband konden houden, ver¬boden was. Soberheid was voorgeschreven. Er was een losse band met de tempel door het zenden van wijgeschenken, men offerde geen dieren. Vergrijpen tegen de goede orde konden streng gestraft worden, zelfs met uitsluiting uit de sekte. Dit laatste kon voor de betrokkenen rampzalige gevolgen hebben, daar men zich ook uitgestoten gebonden wist aan eden, die betrekking hadden op het verwerpen van onreine spijzen. De leden waren voorzien van een bijl, een schort en een wit gewaad, waarvan de be¬tekenis voor buitenstaanders niet bekend was. Philo en Jos. schatten het aantal leden op 4000. Het is echter uit deze bronnen niet duidelijk of zij zich alleen in dorpen of ook in steden ophielden en ook niet of allen het huwelijk verwierpen. Volgens Jos. namen sommigen kinderen op en aanvaardden an¬deren het huwelijk op grond van de procreatie. On¬duidelijk is ook de voorstelling, die men zich moet maken van de geestelijke achtergronden der leden, omdat zowel Jos. als Philo schrijven met apologe¬tische bedoelingen. Moet men Philo geloven dan is hun levensbeschouwing verwant aan die der Pythagoreeën, terwijl Jos. hun een platonische opvatting van de verhouding van ziel en lichaam toedicht, getuige zijn beschrijving van de wijze waarop de Essenen zich het leven der rechtvaardigen na de dood op het eiland der zaligen voorstelden.

Van oudsher is gevraagd naar de verhouding van de Essenen tot de oudchristelijke gemeente, hoewel zij in het NT niet vermeld worden. Men zag verwantschap met Hand 4,32-37 en 5,1-11 wat betreft de gemeen¬schap der goederen. Deze was echter in de christe¬lijke gemeente niet verplicht, getuige Hand 5,4. Ook heeft men zich afgevraagd of Johannes de Doper tot de sekte heeft behoord en of daaruit het gegeven van zijn voedsel, sprinkhanen en wilde honing, te verklaren zou zijn. Deze vragen kwamen opnieuw in de belangstelling door de vondsten van handschrif¬ten bij de Dode Zee, die een mededeling van Plinius dat de Essenen zich ophielden bij Engedi bevestigden. Dit bericht bleek ongeveer overeen te stemmen met de lokalisatie van de Qumrangemeenschap aan de westelijke oever van de Dode Zee, ten n. van Engedi. Hier woonden mensen, wier godsdienst en zeden thans bekend zijn door authentieke documenten, die geconfronteerd kunnen worden met de klassieke bronnen van informatie. Daaruit blijkt, dat deze laatste een hoge graad van betrouwbaarheid heb¬ben voorzover zij de organisatie van de sekte be¬treffen, die vooral door geschriften met de ’Ge¬dragsregels’ thans uitvoeriger bekend zijn. Wat be¬treft de geestelijke achtergrond echter staat nu wel vast, dat deze gevormd wordt door een uitgesproken joodse antropologie. Er zijn geen bewijzen van beinvloeding van buitenaf, zoals men vroeger op grond van de toen bekende gegevens van Philo en Jos. geneigd was aan te nemen.

Lit. Tekstuitgave: A. Adam, Bericht über die Essener (KT 182, Berlin 1961). - D. Plooy, De bronnen voor onze kennis van de Essenen (Leiden 1902). Schürer 2, 651-680. W. Bous- set, Die Religion des Judentums'4 (Tiibingen 1926) 456-465. A. Dupont-Sommer, Les écrits esséniens découverts prés de la Mer Morte (Paris 1959). H. Kosmala, Hebraer-Essener- Christen (Studiën zur Vorgeschichte der frühchristlichen Ver- kündigung; Leiden 1959). M. Black, The Essene Problem (London 1960). S. Wagner, Die Essener in der wissenschaft- lichen Diskussion vom Ausgang des 18. bis zum Beginn des 20. Jahrhunderts, Eine wissenschaftsgeschichtliche Studie (BZAW 79, Berlin 1960). J.-P. Audet, Qumran et la notice de Pline sur les Esséniens (RB 68, 1961, 346-387; vgl. E. M. Laperrousaz, ib. 69, 1962, 369-380 en Ch. Burchard, ib. 533- 569). Ch. Burchard, Solin et les Esséniens. Remarques 4 propos d’une source négligée (ib. 74, 1967, 392-407). H.-P. Müller, Ursprünge und Strukturen alttestamentlicher Escha¬tologie (BZAW 109, Berlin 1969). [Beek]

< >