Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

EFRAÏM

betekenis & definitie

Efraïm (hebreeuws efrajim, etymologie onzeker, misschien hangt de naam samen met ’vruchtbaarheid’), is de naam van de tweede zoon van Jozef en Asenath (Gn 41, 52; 46, 20).

Zijn naam is opgenomen in de zegen van Jakob (Gn 49, 22-26) en van Mozes (Dt 33, 13-17). Hij wordt dikwijls tezamen met zijn broeder Manasse genoemd. De stam Efraïm vestigde zich in het midden van het westjordaanse bergland en drong Manasse naar het noorden. Volgens de overlevering was Jozua, de opvolger van Mozes, uit Efraïm afkomstig Joz 24, 30). Er wordt gewag gemaakt van strijd met Gideon van Manasse (Ri 7, 248, 3) en met Jefta uit Gilead (Ri 12, 1-6). In het verhaal van het laatstgenoemde conflict speelt een dialectisch verschil een rol, getuige de uitspraak van sibbolet, waaraan zij te herkennen waren (12, 6). Onder Salomo vormde Efraïm een provincie (1Kg 4, 8). Bij de deling van het rijk na Salomo’s dood kreeg Efraïm - waaruit ook Jerobeam afkomstig was - een leidende rol in het noorden. Daarom wordt door de profeten Jesaja, Jeremia, Ezechiël, Obadja en Zacharja maar vooral door Hosea (16 x) van Efraïm gesproken als zij het gehele noordelijke rijk bedoelen. Na de val van Samaria in 722 vC kwam Efraïm onder assyrische heerschappij. Tijdens het verval van de assyrische macht kwam Efraïm onder Josia van Juda, maar na de veroveringen van Nebukadnezar werd het opgenomen in de provincie Samaria en verdween daarna uit de geschiedenis.Lit. E. Jenni, Historisch-topographische Untersuchungen zur Grenze zwischen Ephraim und Manasse (ZDPV 74, 1958, 35-64). M. Noth, Das Ephraim von 2 Sm. 13, 23 (ZDPV 82, 1966, 264-270). [Beek]

< >