Edom is volgens Gn 25, 30 en 36, 8-19 een tweede naam van Esau.
De naam hangt samen met een woord, dat de kleur rood aangeeft (vgl. adamah, de roodachtige aarde en Adam voor de mens, die uit deze aarde werd geformeerd). In het verhaal van de verkoop van het eerstgeboorterecht van Esau aan Jakob wordt ook van een rode moes gesproken.Esau werd bij zijn tweede naam de stamvader van een volk, dat een gebied tussen de Dode Zee en de Golf van Akaba bewoonde en later Idumea werd genoemd. Volgens Dt 2, 12-22, Gn 14, 6 en 36, 21w hadden hier de Horteten gewoond, voordat zij door nomaden uit de arabische woestijn verdreven werden. Deze stichtten een staat met een koning aan het hoofd. 1Kr 1, 43-44 noemt acht namen van koningen, die geheerst hebben over Edom voordat het door David onderworpen werd. Het OT verhaalt van strijd tussen Israël en E. De inzet was zowel de karavaanweg naar de Rode Zee als de aanwezigheid van kopererts in het gebied van Edom. Na de dood van David keerde de uit Edom gevluchte prins Hadad van Egypte naar zijn vaderland terug en wist daar een zekere onafhankelijkheid te veroveren. Na de splitsing van Juda en Israël werd E. geheel zelfstandig (2Kg 8, 20-22). Onder Amasja en Azarja werd met wisselend succes strijd geleverd (14, 7, 22 en 16, 6), totdat de komst van de Assyriërs het politiek gezicht van Palestina ingrijpend veranderde. In de annalen der koningen van Assyrië, Adadnirari III, Tiglatpileser III Sargon II en Esarhaddon wordt het land Udumu (= Edom) als tribuutgever genoemd (vgl. ANET 281287; 291). Later werd het land door Nebukadnezar onderworpen (Jr 27,6; 49,7-22; Ez 32,29).
Het is opvallend, dat de teksten van het OT zich in de latere periode zeer negatief over Edom uitlaten, op een zeer krasse vijandige wijze aan het slot van Ps 137. Over de aanleiding tast men in het duister, maar het schijnt dat Edom een voor Jeruzalem onaangename rol heeft gespeeld bij of na de verwoesting door Nebukadnezar (vgl. Js 63, 1-6; Ez 25, 12-14; Ob 6-12; Kl 4, 21). Het is mogelijk dat zij naar het noorden opgedrongen werden door de Nabateeën, die zich in het zuiden en oosten van Edom vestigden.
Over de taal en de cultuur der oude bewoners van Edom is weinig bekend. Ob 8 en Jr 46, 7 suggereren een ontwikkelde wijsheidsliteratuur. Een van de in Edom vereerde goden heette Qos, zoals uit theofore eigennamen blijkt. Archeologische vondsten brachten aardewerk aan het licht, dat geen karakteristieke verschillen met dat van Palestina in de overeenkomstige perioden vertoont.
Lit. N. Glueck, The other Side of the Jordan (New Haven 1940) 114-134. Id., The Civilization of the Edomites (BA 10, 1947, 77-84). Id., The Boundaries of E. (HUCA 11, 1936, 1-58). H. D. Kind, Antike Kupfergewinnung zwischen Rotem und Totem Meer (ZDPV 81, 1965, 56-73). Th. C. Vriezen, The Edomitic Deity Qaus (Oudtestamentische Studiën 14, 1965, 330-353). [Beek]