Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

DORIS

betekenis & definitie

Doris (Δωρις)

1. Het kleinste (oppervlakte slechts ca. 185 km2) en meest noordelijke landschap van Midden-Griekenland, gelegen tegen de noordelijke hellingen van de Pamassus, begrensd in het noorden door Malis, in het oosten en zuiden door Phocis, in het westen door Aetolië. Door Doris, dat bestond uit het gebied van de vier bergstadjes Boeum, Erineus, Cytinium en Pindus, liep de weg van Malis naar Phocis; de daarbij horende bergpassen hebben in de griekse krijgsgeschiedenis een belangrijke rol gespeeld, omdat zij naast de → Thermopylen praktisch de enige mogelijkheid vormden om van Noord- in Midden-Griekenland te komen.

Het landschap Doris werd in de oudheid - ten onrechte - algemeen beschouwd als het stamland derDoriërs; mogelijk heeft een deel van de in Griekenland binnentrekkende Doriërs Doris een tijdlang als pleisterplaats gebruikt. In de politieke geschiedenis van Hellas heeft het landschap geen rol van betekenis gespeeld; het maakte deel uit van de delphische → amphictyonie en in de 3e eeuw vC van de → aetolische bond.

2. Doris, naam voor het dorische gebied op de zuidwestkust van Klein-Azië en de voor de kust gelegen eilanden. De zes steden van dit gebied, → Ialysus, Camirus, Lindus, Cnidus, Cos en Halicarnassus, vormden de dorische hexapolis met de Apollo-tempel op kaap Triopium als bondsheiligdom. [Nuchelmans]

< >