Diphilus (Διφιλος) van Sinope, broer van → Diodorus (1), met → Menander en Philemon de belangrijkste dichter van de z.g.
Nieuwe Komedie. Geboren tussen 360 en 350 vC, kwam hij op jeugdige leeftijd naar Athene; daar werd hij na zijn overlijden in Smyma (ca. 285 vC) ook begraven. Tijdens zijn leven had Diphilus niet veel succes, maar na zijn dood werden zijn blijspelen, die soms onderwerpen uit de mythologie en de geschiedenis behandelden, maar voor het merendeel, naar de trant van de tijd, typenen zedenkomedies waren, zeer populair.Van de 100 stukken die Diphilus geschreven zou hebben, kennen we een zestigtal titels en bezitten we 130 fragmenten. De latijnse komediedichter → Plautus heeft in zijn Casina de Κληρουμενοι, in zijn Vidularia de Σχεδια, in zijn Rudens een onbekend stuk en in zijn Commorientes de Συναποθνησκοντες van Diphilus bewerkt; uit laatstgenoemd spel vertaalde → Terentius een passage in de proloog van de Adelphoe. Taal en stijl van Diphilus zijn levendig en getuigen van verbeeldingskracht; zijn kunst kan echter die van Menander niet evenaren.
Een prachtige buste in het Kunsthistorisches Museum van Wenen, een romeinse kopie van een origineel uit de 3e eeuw vC, wordt door velen als een beeld van Diphilus geïdentifceerd.
Lit. Fragmenten bij T. Koek, Comicorum Atticorum Fragmenta 2 (Leipzig 1884) en J. Edmonds, The Fragments of Attic Comedy 3 A (Leiden 1961). - G. Kaibel (PRE 5, 11531155). - W. Friedrich, Euripides und Diphilos (Zetemata 3, München 1953). T. Webster, Studies in Later Greek Comedy (Manchester 1953) 152-183. [Nuchelmans]