Beth-Zur (hebr. bet-sur: rotsoord), kanaanitische stad, bij Juda gerekend (Joz 15,58), door Kalebieten bewoond (1Kr 2,45), door Rehabeam versterkt (2Kr 11,7), na de ballingschap hoofdstad van een district (Neh 3,16), herhaaldelijk genoemd in de beschrijving van de makkabeese oorlogen, het tegenwoordige (hirbet et-tubeqa bij de hirbet burg es-sur, dat de oude naam bewaart.
Opgravingen van het Mc Cormick Theol. Sem. en de American Schools for Archaeology onder leiding van O. Sellers en W. F. Albright in 1931 legden een stad vrij die reeds in de 18e eeuw belangrijk was en wier geschiedenis in de 15e en 10e eeuw sporen van verval vertoont. De meest intensieve occupatie ligt in hellenistische tijd tot de 2e eeuw nC. Een nieuwe expeditie onder dezelfde auspiciën in 1957 door O. Sellers. Verslag: BASOR 150, 1958, 8-20; BA 21, 1958, 71-76; vgl. ook BASOR 151, 1958, 16-27.
Lit. Abel 2, 283. Simons blz. 551. O. Sellers, The Citadel of Beth-Zur (Philadelphia 1933). [v. d. Bom]