Basan (hebreeuws basan: de vlakke bodem), de op 500-600 m hoogte gelegen vruchtbare vlakte, ten oosten van het meer van Galilea, was reeds in de bronstijd intensief bewoond.
Hier ontwikkelde zich later een belangrijke stadscultuur: Dt 3, 4 noemt 60 steden. Nm 21, 33-35 verhaalt van strijd tegen Og, koning van Basan, voordat Kanaan veroverd was. Dt 3, 13 zegt dat zijn gebied aan Manasse werd toegewezen. Volgens 1Kg 4, 13 werd het gebied onder Salomo bestuurd door Ben-Geber. Basan behoorde tot het gebied van Ramoth in Gilead dat Achab samen met Josafat trachtte te heroveren op Aram (1Kg 22, 1-4). Basan werd spreekwoordelijk wegens zijn goede veestapel en weidegronden (Ps 22, 13; Ez 39, 18; Am 4, 1; Mich 7,14). Tiglatpileser in lijfde Basan in bij het assyrische rijk. In de 2e eeuw vC was Basan nabatees gebied; tenslotte werd het een deel van het rijk van Herodes de Grote, Philippus en Agrippa II. De naam leefde voort in het grieks-romeinse Batanea, dat echter alleen de streek van de tegenwoordige En-Nuqra aanduidde, dus alleen het noordelijk deel van het oude Basan.Lit. Abel 1, 275; 2, 155. M. Noth, Beiträge zur Geschichte des
Ostjordanlandes III. 1 (ZDPV 68, 1949, 1-18). Simons blz. 549. [Beek]