Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

AVONDMAAL

betekenis & definitie

I.

Zoals blijkt uit het instellingsverhaal (Mt 26,20-30; Mc 14,17-26; Lc 22,14-20; 1 Cor 11,23-25) is het avondmaal rond het midden van de 1e eeuw reeds een liturgische viering. Het verhaal is nl. overgenomen uit de liturgie zoals bv. blijkt uit de doublures Mt 26,26/Mc 14,22 en Mt 26,21/Mc 14,18 en uit de verandering van υπερ / περι πολλων (Mt/ Mc) in υπερ υμων vpmv (Lc/Paulus). De parallelliserende invloed van de liturgie is het sterkst merkbaar bij Mt/Mc, zodat men zou moeten concluderen, dat deze tekstvorm jonger is. Op grond van de arameïsmen komen anderen (J. Jeremias, P. Benoit) tot de conclusie, dat Mt/Mc ouder is dan Lc/Paulus.II. Blijkens 1Cor 11 en Didache 9v was het avondmaal verbonden met een → agape. Sporen hiervan vindt men ook bij Lc (22,20) en Paulus (ICor 11,25). Deze maaltijd schijnt de voortzetting te zijn van het joodse paasmaal. Volgens de synoptische evangeliën vierde Jezus nl. het avondmaal in het kader van het pascha, zodat hij dus op het paasfeest gekruisigd werd. Volgens Jo 18,28; 19,31 stierf hij daarentegen daags voor pasen. Mogelijk heeft Jo de datum van Jezus’ dood om theologische redenen verplaatst, zodat zijn dood samenviel met het slachten van de paaslammeren (vgi. Jo 19,14). Dit is waarschijnlijker dan dat de synoptici de datum verplaatst hebben om het a. tot een paasmaal te kunnen maken, want het pascha speelt in hun verhaal geen rol. Volgens A. Jaubert (La date de la Cène, Paris 1957) vierde Jezus het avondmaal op dinsdagavond volgens de oude zonnekalender, die ook in Qumran gebruikt werd, terwijl het officiële jodendom het pascha vierde volgens de maankalender op vrijdagavond.

III. In de verklaring van het instellingsverhaal lopen de opvattingen ver uiteen. Vrij algemeen houdt men, dat het avondmaal een ’Umstiftung’ was van het pascha, waarbij de haggada bij de ongedesemde broden en de ’beker der zegening’ (3e beker) vervangen werd door de woorden ’Dit is mijn lichaam enz.’. Verder staat het wel vast, dat Jezus daarbij een profetische handeling voltrok, zoals bv. Ezechiël deed (Ez4,1vv), en daardoor zijn verlossingsdood symbolisch tegenwoordig stelde. Eveneens staat het vast, dat het herhalingsbevel ’Doet dit ter gedachtenis aan mij’ evenals Ex 12,14 de bedoeling had, de bekrachtiging van het Nieuwe Verbond in de toekomst te doen herhalen door de tegenwoordigstelling van het verbondsoffer.

IV. Hoever deze vereenzelviging van het avondmaal met het historische kruisoffer gaat, is evenwel uit de synoptische evangeliën niet met zekerheid vast te stellen. Meer inzicht daarin geeft ons de latere theologische bezinning van Paulus en Johannes. Volgens Paulus (1Cor 11,26) is de viering van het avondmaal een proclamatie van de dood van Christus, waardoor deze dood de deelnemers aan het avondmaal gewordt. Het is een gemeenschap met het lichaam en bloed van Christus (1Cor 10,17), waardoor de deelnemers deelachtig worden aan het offer en zo ook onderling tot één lichaam worden (1Cor 10,17). In Jo 6,51-58 gaat deze vereenzelviging zover, dat velen zich ergeren en zich van de Heer verwijderen (Jo 6,61.66). Of het broodbreken in Hand 2,42.46; 20,7.11 een viering van het avondmaal is, wordt betwijfeld. Volgens sommigen zijn deze maaltijden een gedachtenis aan de maaltijden met de Heer (Lietzmann) of met de verrezen Kyrios (Cullmann). De herinnering aan het kruisoffer zou hierbij aanvankelijk geheel niet of hoogstens slechts op de achtergrond aanwezig zijn geweest. Zoveel is zeker, dat het element van het eschatologische vreugde, dat in Hand 2,46 duidelijk aanwezig is, van het begin af met het avondmaal verbonden is geweest. Hierop wijst de toespeling op het messiaanse maal, die vooral in het verhaal van Lc duidelijk aanwezig is (Lc 22,16-18; vgl. Mt 26,29 = Mc 14,25).

Lit. J. Behm (ThW 3, 726-743). L. Goppelt (ib. 6, 153-156). E. Schweizer (RGG 1, 10-21). -J.Betz, Die Eucharistie in der Zeit der griechischen Vater (Freiburg 1955vv). O. Cullmann, Urchristentum und Gottesdienst3 (Basel/Zürich 1956). A. J. B. Higgins, The Lord’s Supper4 (London 1960). J. Jeremias, Die Abendmahlsworte Jesu3 (Göttingen 1960). J. Leenhardt, Le sacrement de la sainte cène (Neuchatel/Paris 1948). H. Lietzmann, Messe und Herrenmahl (Bonn 1926; engelse vertaling: D. Greeve/R. Richardson, Leiden 1953w). P. Neuenzeit, Das Herrenmahl (München 1960). H. Schürmann, Der Paschamahlbericht Lk 22, (7-14) 15-18 (Neutest. Abh. 19, 5, Munster 1*53). Id., Der Einsetzungsbencht Lk 22, 19-20 (ib. 20, 4, ib. 1955). [Bouwman]

< >