Apollodorus (Απολλοδωρος), veel voorkomende griekse eigennaam.
De bekendste dragers zijn:1. Apollodorus van Athene, griekse schilder uit de tweede helft van de 5e eeuw vC, bijgenaamd σκιαγραφος (σκια: schaduw), omdat hij bij het schilderen van zijn figuren het eerst kleurengradaties en schaduwval toegepast zou hebben. Zijn beroemde tijdgenoot → Zeuxis nam deze techniek over. Van de werken van Apollodorus, die in de Oudheid groot aanzien genoten, is niets bewaard gebleven.
Lit. F. Magi (EAA 1, 475v). - A de Capitani d’Arzago, La grande pittura greca dei secoli V e IV a.C. (Milaan 1945) 44-46.
2. Apollodorus van Athene, atheens politicus, geboren ca. 394 vC. Als aanhanger van Demosthenes stelde hij in 349 voor, de overschotten van het staatsbudget te besteden voor militaire hulp aan het door Philippus van Macedonië bedreigde Olynthus in plaats van voor de opvoering van toneelstukken. In de raad en de volksvergadering bereikte Apollodorus zijn doel, maar de volksrechtbank verklaarde het besluit ongeldig: Apollodorus werd veroordeeld tot een boete van een talent. Acht onder Demosthenes’ naam overgeleverde redevoeringen hebben betrekking op een langdurig erfenis-proces dat Apollodorus tegen Phormio c.s. voerde. Van deze acht (nrs. 36, 45, 46, 49, 50, 52, 53 en 59) zijn de laatste zes zo goed als zeker niet van Demosthenes, maar van Apollodorus.
Lit. Kirchner (PRE 1, 2848v). - P. Cloché, Démosthène et la fin de la démocratie athénienne (Paris 1957).
3. Apollodorus van Carystus op Euboea, een van de belangrijkste dichters van de z.g. Nieuwe Komedie, epigoon van Menander. Zijn eerste optreden valt ca. 285 vC. Hij zou 47 stukken hebben geschreven. Zijn Εκυρα (De schoonmoeder) en Επιδικαζομενος (De processenjager) zijn door → Terentius in het latijn bewerkt, ten dele zelfs woordelijk vertaald, in diens Hecyra en Phormio.
Lit. Uitgave der fragmenten: Th. Kock, Comicorum Atticorum Fragmenta 3 (Leipzig 1888) en, met engelse vertaling: J. M. Edmonds, The Fragments of Attic Comedy 3 (Leiden 1961). - W. E. J. Kuiper, Two Comedies by Apollodorus of Carystus (Mnemosyne, Suppl. 1, Leiden 1938).
4. Apollodorus van Alexandrië, arts en geleerde in het begin van de 3e eeuw vC. Zijn verhandeling over dierlijke en plantaardige giffen, Περι θηριων of Λογος θηριακος, was een van de hoofdbronnen voor alle latere farmaceutische geschriften der Oudheid, o.a. van Nicander, Heraclides van Tarente, Plinius en Dioscorides.
5. Apollodorus van Athene (ca. 180-115), veelzijdig grieks geleerde, leerling van de stoïcijn Diogenes van Seleucia en, in Alexandrië, van de filoloog Aristarchus van Samothrace. Ca. 145 verliet hij Alexandrië; daarna verbleef hij vermoedelijk enige tijd in Pergamum en bracht de rest van zijn leven door in zijn vaderstad. Van zijn werken, die zich op filologisch, historisch en mythologisch terrein bewogen, zijn het bekendst:
1. Περι του νεων καραλογου (De scheepskataloog) in 12 boeken; van deze uitvoerige commentaar op de scheepskataloog in Homerus’ Ilias zijn grote stukken in de Geografie van Strabo bewaard.
2. Χρονικα (Annalen) in 4 boeken, die - in navolging van Eratosthenes - de geschiedenis vanaf de trojaanse oorlog (1184/1183) tot 119 vC beschreven; dit werk, dat geschreven was in iambische trimeters en opgedragen aan Attalus II van Pergamum (159-138), werd in de Oudheid veel geraadpleegd als bron voor de chronologie.
3. Περι θεων (De goden) in 24 boeken, vermoedelijk een rationalistische beschrijving van de godenwereld en religieuze verschijnselen.
Ten onrechte op naam van Apollodorus staat de Βιβλιοθηκη, een onvolledig overgeleverd handboek der griekse mythologie, dat uit de 1e eeuw nC stamt.
Lit. Uitgave der historische fragmenten: F. Jacoby, Die Fragmente der griechischen Historiker II B 3-4 (Berlin 1929) nr. 244. M. Carstenn, Apollodorus Περι θεων. Eine Sammlung der Fragmente (Diss. Kiel 1928). Beste edities van de pseudo-Apollodorische Bibliotheca: R. Wagner, Mythographi Graeci l2 (Leipzig 1926) en, met engelse vertaling en commentaar: J. G. Frazer, Apollodorus, The Library 1-2 (Loeb Classical Library, London 1921). - E. Schwartz (PRE 1, 2855-2886). - M. van der Valk, On Apollodori Bibliotheca (RÉG 71, 1958, 100-168).
6. Apollodorus van Pergamum (ca. 104-22), beroemde leraar der welsprekendheid. Hij kwam met Octavianus, die in Apollonia zijn leerling was geweest, naar Rome, waar hij een school stichtte. Zijn aanhangers werden Apollodorei genoemd; dezen bestreden heftig de eveneens atticistische aanhangers van → Theodorus van Gadara, de leraar van de latere keizer Tiberius. De Theodorei stelden tegenover de zeer strenge wetenschappelijke regels van Apollodorus een vrijere opvatting van de retorica als kunst. Het verloren handboek van Apollodorus werd door een zekere Gaius Valgius Rufus in het latijn vertaald.
Lit. J. Brzoska (PRE 1, 2886-2894). - GGL 2, 459v.
7. Apollodorus van Damascus, een van de beroemdste bouwmeesters van de romeinse keizertijd. Voor Traianus bouwde hij van 102 tot 105 een stenen, meer dan een km lange brug over de Donau bij de IJzeren Poort, waarvan een afbeelding op de zuil van Traianus voorkomt. In Rome legde hij o.a. de thermen van Traianus op de Esquilijn aan ter vervanging van het in 104 af gebrande domus aurea van Nero en van 107 tot 113 het ruime en luxueuze forum Traiani met de basilica Ulpia, twee bibliotheken en een enorm winkelcentrum (mercatus Traiani), welk complex voor de rest van de Oudheid alle representatieve en commerciële ruimteproblemen van het stadscentrum oploste. Onder keizer Hadrianus zou Apollodorus in ongenade gevallen en ter dood gebracht zijn omdat hij kritiek oefende op bouwplannen die de keizer zelf ontworpen had. Apollodorus schreef ook een verhandeling over de belegeringskunst (Πολιορκητικα), die, met de vermoedelijk originele illustraties, gedeeltelijk bewaard is gebleven. Een borstbeeld van Apollodorus bevindt zich in de Münchener Antikensammlung.
Lit. R. Bianchi Bandinelli (EAA 1, 477-480). E. Nash, Bildlexikon zur Topographie des antiken Rom (Tübingen 19611962) 1, 450-456; 2, 49-58, 472-477. - Uitgaven van de Poliorcetica: C. Wescher, La poliorcétique des Grecs (Paris 1867) 137-193, en R. Schneider (Abh. Gött. Ges. Wiss., Philol.-hist. KI. N. F. 10, 1, Göttingen 1908). [Nuchelmans]