Sovjet-Russisch schrijver (Lebjazje, Siberië, 1895 of 1896), zoon van een kozak, reisde als jongen in een circus en werkte 1912-’20 als typograaf in WestSiberië en de Oeral. In 1916 debuteerde hij als schrijver met een novelle in een krant te Petropawlowsk; in zijn literaire ontwikkeling werd hij bijgestaan door Maxim Gorki.
Als partisaan streed hij mee in Midden-Azië. In 1920 vestigde hij zich te Petrograd en sloot zich aan bij de Serapionbroeders (z Fedin), die zonder partijlid te zijn met de bolsjewiki samenwerkten. Hij verwerkte (ig20-’4o) vnl. in novellen zijn indrukken, in de burgeroorlog opgedaan; soms vindt men bij hem een zekere pessimistische tendenz, die niet geheel en al strookt met de ideologieën van de Sovjetcultuurdragers. In 1934 werd hij partijlid. In 1937 verscheen zijn eerste roman. Tijdens Wereldoorlog II werkte hij als oorlogscorrespondent voor de Izwestija en maakte als zodanig de val van Berlijn, de capitulatie en het proces van Neurenberg mede.
Verschillende zijner werken zijn als toneelstukken te Moskou door het Mosk. Kunsttheater opgevoerd (Bronjepojezd no 14-63 in 1927, Blokada in 1928, Glawnyj inzjener in 1948).Bibl.: Bronjepojezd no 14-69 (Moskou 1922); Partizany (Moskou 1923; beide in het Ned. vert.: Pantsertrein 1469 en Partijgenoten, 1932); Taïnoje taïnych (Moskou 1927, Het geheim van het geheime, beschrijft de verbeten hartstochten van de inwoners v. e. klein plaatsje); Sobranije sotsjinenij (7 dln, i928-’29,Verzamelde werken); Parchomenko (1938); Oe Borodino (1943» Bij Borodino, hist. roman uit de tijd v. Nap.'s tocht naar Rusland); Glawnyj inzjener (1947, De hoofdingenieur, over het 4de vijfjarenplan) ; Wstretsji s Maksimom Gorjkim (Moskou 1947,ontmoetingen met M. G.). Bloemlezing: Der Buchstabe G. Ausgewählte Erzählungen. Übers, v. E. Honig (Berlin 1930).
Lit.: M. Gelfand, Charakteristika odnoj pisatelskoj evoljoetsij (Karakteristiek v. e. schrijversevolutie), in: Revoljoetsija i koeltoera XXII (1928); Biblioteka sowremennych pisatelej. Krititsjeskaja seria: W. I.