Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Urbanisatie

betekenis & definitie

noemt men het groeiproces, dat aan stedelijke samenlevingsvormen een in toenemende mate overheersende positie geeft in gebieden, die lange tijd hun agrarisch karakter wisten te bewaren. Er zijn uit de geschiedenis enkele perioden bekend, o.a. het tijdperk der Hellenistische beschaving, waarin de stad duidelijk de cultuurdominant was.

Over het geheel genomen is de urbanisatie echter een modern verschijnsel.Het bestaan van een aantal zeer grote steden, bijv. in het oude China of in het tegenwoordige India, duidt op zichzelf nog niet op urbanisatie. Eerst sociale structuurveranderingen, die tot concentratie van bevolking in de steden leiden, wijzen op urbanisatie, welke men kan aflezen uit cijfers omtrent veranderingen in de verspreiding van de bevolking over stad en platteland. Een moeilijkheid hierbij is echter, dat de grens tussen dorp en stad niet duidelijk is vast te stellen met een of ander statistisch criterium van bijv. meer of minder dan 2000 inwoners. Velen zien in het toenemen van het aantal steden van meer dan 10 000 of meer dan 100 000 inw. de beste maatstaf voor het voortschrijden der urbanisatie.

Welke maatstaf men ook kiest, in ieder geval blijkt de 19de eeuw, in nauw verband met de „industriële revolutie”, bij uitstek het tijdperk der urbanisatie te zijn. De voorsprong van Engeland in de modern-economische ontwikkeling manifesteerde zich in een vroegtijdige urbanisatie. Later zag men ook andere landen dezelfde weg opgaan, de V.S. en Duitsland vooral na 1880.

Nog recenter is de urbanisatie in de landen, die eerst in de 20ste eeuw in de phase van moderne grootindustrie kwamen. Japan telde bijv. in 1900 78 steden met meer dan 20 000 inwoners, in 1925 217. In Rusland, waar de gebeurtenissen van 1917 de stoot gaven tot een „industriële revolutie” onder leiding van de overheid, groeide tussen 1926-1933 de stedelijke bevolking van 17,6 pet tot 24 pet der totale bevolking. Binnen die korte spanne tijds nam in dat land het aantal steden van meer dan 100 000 inwoners toe van 31 tot 66.

Ca 1850 bestond er nog geen land, dat meer dan de helft van zijn bewoners in steden had geconcentreerd; een eeuw later (zie bovenstaande tabel) waren percentages van 50 tot 80 geen uitzondering. Thans zien wij deze tendenties ook in Australië, Oost-Azië en Zuid-Amerika. India, het binnenland van China, Midden-Afrika en tal van gebieden van secundaire betekenis bleven echter tot dusver nog overwegend agrarisch.

Voor een nauwkeuriger bestudering van de urbanisatie in een bepaald gebied kan niet worden volstaan met de vermelding van een enkel gemiddelde. Men moet onderscheid maken tussen de groei van stadstypen van verschillende grootte en het regionaal effect van hun uitbreiding. Zo is in Nederland in de 20ste eeuw de expansie van de grote steden in het W. vertraagd naarmate in het Z. en in het O. nieuwe steden van 20 000 tot 100 000 een bijzondere groeikracht begonnen te vertonen (Eindhoven, Heerlen, Enschede, enz.).

Statistische tabellen hebben een betrekkelijke waarde, omdat zij in feite weinig zeggen over de uitbreiding der stedelijke invloedssferen. Vooral het autoverkeer heeft de decentralisatie van stedelijke woonwijken bevorderd. Om menige stad ligt een krans van forensendorpen, die slechts uiterlijk nog enige agrarische aspecten vertonen. Ook de opkomst van nieuwe industrieën in randgemeenten droeg bij tot de verspreide bouworde van vele moderne steden, die in de Amerikaanse literatuur „metropolitan areas” worden genoemd.

Over de sociologische gevolgen van de urbanisatie bestaan gevarieerde opvattingen. Zonder zich aan „cultuurpessimisme” over te geven, kan worden geconstateerd en met tal van indices worden bewezen (cijfers van criminaliteit, geestesziekten, zelfmoord, prostitutie, echtscheiding enz.) dat een snelle overgang van agrarische naar stedelijke structuren doorgaans bijdroeg tot het prijsgeven van tradities en groepsnormen, waarvoor in het stedelijk milieu slechts onvoldoende compensatie werd gevonden. Het is onjuist het platteland te idealiseren. Ook daar is sociale ontreddering geen uitzondering, maar deze heeft er zelden zulke noodlottige gevolgen als het opeenhopen van ontwortelde massa’s (dikwijls met grote contingenten buitenlanders) in chaotisch gegroeide steden, die d": nieuw-gevestigden slechts een schamel onderdak kunnen bieden. Van de menselijke zijde beschouwd, plaatst de urbanisatie een groot aantal migranten voor aanpassingsproblemen, die voor velen te zwaar blijken.

Om orde op zaken te stellen is in onze uiterst gecompliceerde wereld een zekere regulatie of „planning” onvermijdelijk. Zoals de moderne economie niet meer machteloos meent te staan tegenover conjunctuurschommelingen, verwacht de sociologie door „surveys” en sociografische studies haar bijdrage te kunnen leveren ter bepaling van een beleid, gericht op het tegengaan van uitwassen der urbanisatie, o.a. door de coördinatie der sociale krachten van stad en platteland te bevorderen. Met de techniek der „planning” behoeft zij zich daarbij niet in te laten.

PROF. DR P. J. BOUMAN

Lit.: A. Bos e.a., De stad der toekomst, de toekomst der stad (Rotterdam 1946); W. Brepohl, Der Aufbau des Ruhrvolkes im Zuge der Ost-Westwanderung (Recklinghausen 1948) ; G. Chabot, Les villes (Paris 1952); N. P. Gist and L. A. Halbert, Urban Society (New York 1949); E. van Cleef, J. Haliczer e.a., in Comptes rendus du Congrès intern, de géographie (Amsterdam 1938); R. E. Dickinson, The West-European City (London 1951) ; A. H. Hawley, Human Ecology (New York 1950) ; A. N. J. den Hollander, Nederzettingsvormen en -problemen in de Groote Hongaarsche laagvlakte (Amsterdam 1947); L. Mumford, The Culture of Cities (London 1946); P. Sorokin and G. Zimmerman, Principles of Rural-Urban Sociology (New York z. j.); W. H. Vermooten, Stad en land in Nederland en het probleem der industrialisatie (Amsterdam 1949); De verspreiding van de bevolking in Nederland, Rijksdienst v. h. Nat. Plan (‘s-Gravenhage 1949) ; A. C. de Vooys, De trek van de plattelandsbevolking in Nederland (Groningen 1933); A. F. Weber, The Growth of Cities in the 19th Century (New York 1899) ; Max Weber, Die Stadt, in Wirtsch. u. Gesellsch. II (Tübingen 1925).

< >