Vlaams schrijver (Blankenberge 27 Oct. 1893), neemt als intransigent traditionalistisch dichter een eigen plaats in de Vlaamse poëzie na Wereldoorlog I in. Aanvankelijk opgaand in de sfeer van het Baudelairiaanse en het Van de Woestijniaanse dualisme tussen ziel en zinnen, komt hij allengs tot een zekere berusting: hij blijft, ofschoon minder heftig, op de thema’s liefde en dood ontgoochelde en smartelijke variaties schrijven in regelmatig gebouwde, ietwat stroeve en doorgaans beschouwende gedichten.
Zijn opvattingen van de „eeuwige lyriek” tegenover de humanitaire lyriek, de „poésie pure” en de experimentele poëzie zette hij herhaaldelijk uiteen en confronteerde hij doorlopend met de poëtische productie van zijn tijd in talrijke critische artikelen. Als essayist boeit hij door zijn synthetische gaven, zijn subjectieve interpretaties, enkele keren door zijn ruime opzet en doorgaans door de verheven stijl, minder door oorspronkelijkheid van inzicht en zegging.DR R. F. LISSENS
Bibl.: Poëzie: De haard der ziel (Brugge 1921); Diepere krachten (ibid. 1924); Het donker vuur (Antwerpen 1928); Per Umbram Vitae (keurbundel, ibid. 1929); Eros Thanatos (ibid. 1943); De gelieven (ibid. 1951). Roman: Het meisje Lea (Amsterdam 1926). Gritiek: Critiek en beschouwing, 2 dln (Antwerpen 1930, 1931); Modern, al te modem (Kortrijk 1930); ’k Heb menig uur bij U (Brussel 1937); Vorm en geest (Leuven 1939); Keerend getij (Gent 1942). Essay: Guido Gezelle (Amsterdam 1926); Charles de Coster en de Vlaamsche Idee (Mechelen 1930); Gezelle’s Eros (ibid. 1930); Panorama de la littérature néerlandaise en Belgique (Bruxelles - Paris 1932); Essay over K. v. d. Woestijne (Antwerpen 1934); Ruusbroec en de geest der mystiek (ibid. 1934); Het pact van Faustus (Oude-God 1936); De poëtische inspiratie (Brussel 1943); Goethe’s Iphigenie (Antwerpen 1949).