Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SCHLIEMANN, heinrich

betekenis & definitie

Duits archaeologisch navorser (Neubückow, Mecklenburg-Schwerin, 6 Jan. 1822 - Napels 26 Dec. 1890), werd opgeleid voor de handel. Nadat hij daarin een groot vermogen had verworven, vestigde hij zich in 1866 te Parijs en wijdde zich aan oudheidkundige studiën.

Zijn belangstelling was vooral gericht op Homerus en het was zijn wens, de plaatsen, die deze dichter noemt, door opgravingen te onderzoeken. Hij groef op Ithaka en in de heuvel van Hissarlik, waar hij het oude Troje ontdekte. De voorwerpen, die hij daar tot het jaar 1882 vond, schonk hij aan het Duitse Rijk. Zij bevinden zich te Berlijn, in het Museum für Völkerkunde, en zijn bekend als de Schat van Priamos. De opgravingen zijn tot 1894 voortgezet. In 1876 en 1877 groef hij te Mykene en ontdekte daar de beroemde „Schachtgraven” op de burcht met hun rijke inhoud, vooral van gouden voorwerpen, die thans in het museum te Athene zijn. Vooral op grond van deze vondsten staat de cultuur, die daar door Schliemann voor het eerst is ontdekt, als de Mykeense bekend.

Bovendien ontgroef hij bij Mykene enige „koepelgraven”, waarvan het grootste door hem als het „Graf van Atreus” en een minder groot als het „Graf van Klytaimnestra” werd betiteld. In 1881 en 1882 groef hij het „koepelgraf” te Orchomenos op en in 1884 en 1885 deed hij opgravingen te Tiryns. In deze tijd had hij zich te Athene gevestigd. De opgravingen te Troje werden onder de leiding van Wilhelm Dörpfeld, die daar reeds vroeger zijn medewerker was geweest, voltooid. De resultaten van zijn onderzoekingen heeft Schliemann beschreven in een reeks van boeken. De resultaten der opgravingen te Troje zijn beschreven door W. Dörpfeld: Troja und Ilion (1902).Bibl.: Trojanische Altertümer (1874); Mykenae (1878); Orchomenos (1881); Troja (1884); Tiryns (1885); Selbstbiographie (1891); Briefe von H. Schl., herausgeg. v. E. Meyer (1936).

Lit.: C. Schuchkhardt, S.’s Ausgrabungen, 2de dr. (1891); O. Seiffert, S., der Schatzgräber, 2de dr. (1929); P. Goessler, H. S. in: Universitas, dl 2 (1947), zie ook bij Troje.

< >