Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SCHLEICHER, august

betekenis & definitie

Duits taalgeleerde (Meiningen 19 Febr. 1821 - Jena 6 Dec. 1868), werd in 1850 hoogleraar te Praag, in 1857 te Jena. Hij geldt als de systematicus van de Indogermaanse taalwetenschap in de periode tussen Bopp en Brugmann.

Hij ontwierp de zgn. stamboomtheorie ter verklaring van de verwantschap der Indogermaanse talen. Zijn opvattingen werden sterk door de natuurwetenschappen beïnvloed.Bibl.: Formenlehre der kirchenslawischen Sprache (1852); Handbuch der litauischen Sprache (1856-’57, 1888); Kompendium der vergleichenden Grammatik der indogermanischen Sprachen (1861-’62, 1876); met Ad. Kühn stichtte hij de Beiträge zur vergleichenden Sprachforschung u. s. w. (8 dln, sedert 1858).

Lit.: S. Lafmann, A. S. (1870).

< >