Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Nikolaj Wasiljewitsj GOGOLJ

betekenis & definitie

Russisch schrijver (Sorotsjintsy bij Poltawa, 31 Mrt 1809 Moskou 4 Mrt 1852), heette eigenlijk Gogolj Janowskij; de tweede helft van zijn naam gebruikte hij echter zelden. Hij stamde uit lage kozakkenadel.

Zijn vader was een liefhebber van het toneel, hij zelf beschikte over een uitgesproken mimisch talent, zodat hij zijn eigen werken uitstekend voorlas. In 1830 verscheen zijn eerste vertelling Bassawjroek wetsjer nakanoene Iwana koepala (Bassawjroek of de Avond voor het Johannesfeest) en in 1831 een hoofdstuk uit Getman (De Hetman). Daardoor kwam hij in kennis met Zjoekowskij, Poesjkin en Pletnew, de curator van het Patriottisch Instituut. Deze laatste verschafte hem een plaats als leraar in de geschiedenis aan de meisjesschool aldaar en tevens privaatlessen.

In 1831 en 1832 verschenen in 2 dln zijn Wetsjera na choetore bliz Dikanjki (Avonden op een erf bij Dikanjka), Oekraïnse vertellingen die veel opgang maakten. Hierop volgden in 1835 2 bundels novellen Mirgorod, die het zeer beroemde verhaal Iwan Iwanowitsj en Iwan Nikiforowitsj en, als resultaat van zijn historische studiën, de geschiedkundige roman Taras Boeljba bevatten. De echte Gogolj openbaart zich in zijn daaropvolgende werken Newsky prospekt (1835), Nos (De neus), Sjinelj (De mantel) (1842), Tjazjba (Het proces), Portret (Het portret) (1836) e.a. In 1834 kreeg hij het professoraat in de geschiedenis aan de Universiteit te St Petersburg, ofschoon hij in deze wetenschap nog niets had gepresteerd.

Hij nam dan ook spoedig ontslag. In 1836 werd met buitengewoon succes De Revisor opgevoerd, welk stuk de woede der getroffenen opwekte: in een provinciestadje wordt de avonturier Chlestjakow voor de revisor (inspecteur) aangezien. De corrupte ambtenaren, die heel wat op hun kerfstok hebben, vermurwen de „revisor” door hem met weldaden en steekpenningen te overstelpen, wat Chlestjakow zich gaarne laat welgevallen. Op een goede dag is de gewaande revisor met de noorderzon vertrokken en tot ieders ontzetting kondigt een gendarme de komst van een echte revisor aan. De Revisor kreeg naast vele bewonderaars (vnl. in Moskou) ook veel verbeten tegenstanders (vooral in officiële kringen te St Petersburg).

Van zijn andere toneelstukken dient vooral genoemd: gjenitjba (Het huwelijk). Van 1836 -1848 leefde Gogolj meestentijds in het buitenland, vooral Rome oefende een sterke invloed op hem uit. In 1837 begon Gogolj zijn voornaamste werk, Pochozjdenija Tsjitsjikowa ili Mertwyje doesji (de avonturen van Tsjitsjikow of de dode zielen, iste dl verscheen 1842). Een zwendelaar, Tsjitsjikow, reist de landgoederen af en koopt lijfeigenen, „zielen” genaamd, die kort geleden gestorven zijn, op voor een lage prijs, vandaar de naam van het werk.

Daar zij nog niet uit de registers zijn geschrapt, die om de zoveel jaren worden bijgehouden, kan Tsjitsjikow hen voor levend laten doorgaan; hij koopt een stukje land in een woeste streek, transporteert zijn „lijfeigenen” pro forma daarheen en weet een grote hypotheek te bemachtigen. Later voelde Gogolj zich echter steeds minder bevredigd en verviel tot godsdienstige dweperij ; hij geloofde zich door God geïnspireerd, schreef brieven vol vermaningen en berispingen aan zijn vrienden en gaf een deel daarvan als Wybrannyje mesta iz perepiski z droezjami (Uitgelezen plaatsen uit een correspondentie met vrienden (1846)) in het licht. Zowel zijn vrienden, de Slawjanophielen (onder hen Aksakow) als de progressieven (onder hen Belinskij) waren zeer ontstemd over deze Correspondentie. In 1848 deed hij een pelgrimstocht naar Jeruzalem.

Terug in Rusland, onder invloed van de asceet Konstantinowskij, verbrandt hij het grootste deel van het 2de dl van De dode zielen.Gogolj wordt beschouwd als een van de allergrootste schrijvers van de Russische literatuur. Dostojewski erkende hem als een grootmeester. Smirnowa-Tsjikina publiceerde in 1934 een grote commentaar op De dode zielen. De roman is ook in het Nederlands vertaald.

Bibl.: Werken, crit. uitg. d. N. S. Tichonrawow en V.

I. Sjenrok (7 dln en 3 suppl. dln, Moskou 1889-1897), d. V. V.

Kallasj (10 dln, St Petersburg 1908-1909, herdr. 1915),geïll. uitg. d. A. Gruzinskij (8 dln, Moskou 1912-1916), van een nieuwe uitg. in 6 dln zijn 1949-1950 4 dln verschenen. Brieven, uitg. d.

V. I. Sjenrok (4 dln, St Petersburg 1902). Duitse vert. d.

O. Buek in 8 dln (1910-1914), in 10 dln (1921), bloeml. d. A. Luther in 2 dln (1923).

Ned. vert.: Doode zielen (2 dln, Amsterdam 1905), De mantel, vert. d. Z. Stokvis (1907), De revisor, vert. d. J.

Termaet (1908, 4de dr. 1934), De doode zielen of de avonturen van Tchitchikow, vert. d. S. v. Praag (Mechelen 1927, 3de dr. 1949), Goddelijke liturgie (Amay a. d. Maas 1934, in 1850 in het Russ. verschenen), Avonden op Dikanjka (Antwerpen 1935), Mirgorod, vert. d.

G. Wronski en J. Mertens (1937), Het portret, vert. d. A.

G. Schot (Amsterdam 1946), De mantel, vert. d. A. G.

Schot (Amsterdam 1946), Taras Boeljba, vert. d. J. D. W.

Steenhuizen (Amsterdam 1948).

Lit.: V. I. Sjenrok, Materialy dlja biografii Gogolja (4 dln, Moskwa 1892-1894); D. N.

Owsjaniko-Koelikowskij, Gogolj wegoproizwedenijach (Moskwa 1909,5de dr., 1924); D. Mereschkowskij, G., sein Werk, sein Leben und seine Religion (München 1914); L. Leger, G. (Paris 1914); W. Hippius, Die G.-Forschung 1914-1924, in: Zeitschr. f. slav.

Philologie II (Leipzig 1925); J.Lavrin, G. (London 1926); W. W. Winogradow, Ewoljoetsija roesskogo natoeralizma: G. i Dostojewskij (Leningrad 1929); E. Pappacena (Milano 1930); B. de Schloezer (Paris 1932, herdr. 1946); D.

Gerhardt, G. und Dostojevski in ihrem künstlerischen Verhältnis (Leipzig 1941); V. V. Nabokov, G. (Connecticut 1942); M. en R. Hofmann, G. (Paris 1946).

Uitv. commentaar op De doode zielen: E. S. Smirnowa-Tsjikina, Kommentarij k poeme Gogolja Mjertwyje doesji (Moskwa 1934).

< >