Frans schilder (Grasse 5 Apr. 1732 - Parijs 2 Aug. 1802), werd leerling van Boucher*, bij wiens werk hij zich eerst zeer sterk aansloot. In 1752 kreeg hij de Prix de Rome met een zwaarwichtig werk: Jeroboam offert aan de afgoden (Parijs, École des Beaux Arts) en voor zijn vertrek naar Italië behoorde hij nog tot de „École des élèves protégés” o.l.v.
Carle van Loo en Lépicié. Mede op advies van Boucher richtte hij in Italië het meest zijn aandacht op Pietro da Cortona en Tiepolo. Belangrijk was het ook voor hem dat hij gelegenheid kreeg veel in de Villa d’Este te Tivoli te werken (te zamen met zijn vrienden Hubert Robert* en de graveur Saint-Non). Teruggekeerd te Parijs (1761), had hij eerst een ogenblik het plan zich als historieschilder te specialiseren. Zijn grote doek: De zelfopoffering van Coresus (1765, Louvre) toonde zijn bijzondere aanleg als colorist, maar een kleiner en lichter aansprekend werkje, dat hij tegelijkertijd exposeerde (Twee gelieven trekken profijt van de afwezigheid der ouders) lag toch meer in zijn lijn en had terstond succes. Hiermede was dan ook zijn eigen genre gecreëerd, eerst zorgvuldig van techniek, later hoe langer hoe breder en ,,impressionnistischer” van streek. Voor Mme Dubarry schilderde hij een reeks verrukkelijke gracieuze taferelen (Hoe de liefde in het meisjeshart binnendringt), bestemd als decoratie van haar buitenverblijf te Louveciennes, maar nimmer afgeleverd (thans in Amerika). Zijn jonge gezin (na zijn huwelijk in 1769) gaf hem rijkelijk motieven voor kinderscènes. Tijdens de Revolutie sloot hij zich bij de nieuwe politieke richting aan, maar, hoewel hij in zijn atelier in het Louvre kon blijven, dwong dreigend gebrek hem tot terugkeer naar zijn geboorteplaats. Eerst later, onder het Directoire, kwam hij weer naar Parijs terug. Door zijn grote kleurgevoeligheid en zijn verfijnde lichtbehandeling is Fragonard een der belangrijkste schilders van de Franse 18de eeuw.Lit.: M. Florisoone, Le XVIIIme siècle (Paris 1948); P. de Nolhac, Fr. (Paris 1906); Dayat et Vaillet, L’oeuvre de Fr. (Paris 1907); G. Kahn, Fr. (Paris 1907); Alois Beaumont, Fr. (Paris 1913); H. Leporini, Fr. (Wien 1925); Gh. Martin, Honoré Fr. (Paris 1927); Fragonard’s Drawings for Ariosto, with essays by Elis. Mongan, Jean Seznec a.o. (New York 1945); G. Grappe, La vie dej. H. F. (Paris 1942); L. Réau, J. H. F. (Genève 1943)-