De Assendelfts waren in het begin der 14de eeuw nog een geslacht van dienstlieden (ministerialen) van den graaf van Holland. Als stamvader van verschillende takken van het geslacht kan Gerrit (± 1300-1315) beschouwd worden, die reeds een persoon van zeker aanzien was en o.a. in 1312 met het schoutambt van Assendelft beleend werd.
De oudste tak heeft dit schoutambt — en daarmede de ambachtsheerlijkheid — sedert 1315 duurzaam in leen gekregen. In 1317 zijn Gerrits zoon Barthout en zijn gemalin uit de horigheid ontslagen. Na het uitsterven van het geslacht der heren van Haerlem namen de Assendelfts ten gevolge van het huwelijk van Gerrit (gest. ca 1392) met een der laatste afstammelingen uit dit geslacht de plaats over, die de Haerlems in Heemskerk en omgeving hadden ingenomen; het stamslot der Assendelfts, de Assumburg, zou in de 14de eeuw in Heemskerk verrijzen; ook in het wapen, dat Gerrit voor deze tak der Assendelfts in gebruik nam (het wapen der Assendelfts, gequarteleerd met dat van de Haerlems) kwam de verhouding van de beide geslachten tot uiting.Sedert de tweede helft der 15de eeuw hebben de Assendelfts veelal in Den Haag gewoond, waar Gerrit van 1453-1486 en zijn kleinzoon Gerrit van1515-1559 als raden en president van het Hof van Holland gefungeerd hebben. Zij hebben hier (ca 1483) de bekende kapel der Assendelfts in de Grote Kerk gesticht met de graftomben voor Gerrit en zijn vrouw Beatrix van Dongen. Zij bewoonden in Den Haag het grote huis aan het Westeinde en langs de Assendelftstraat, thans grotendeels terrein van de Engelse ambassade.
In de 16de eeuw, na de dood van heer Nicolaas van Assendelft, kamerheer van Maximiliaan van Oostenrijk (gest. 5 Sept. 1501) en zijn vrouw Alijt van Kijfhoek (gest. 13 Juli 1530) werden de lenen over de drie zonen Gerrit, Floris en Dirk verdeeld.
De eerste zoon, Gerrit (1488 - 5 Dec. 1558), ridder, verwierf de heerlijkheden Assendelft c.a., en Cralingen c.a. Hij werd in 1515 raad, in 1528 president van het Hof van Holland. Als voornaamste lid van de Ridderschap bij afwezigheid van de in het Z. wonende grote edelen, was hij de schakel tussen de regering en de staten. Hij huwde ± 1510 Catherine le Chasseur, met wie hij in Frankrijk verbindingen had aangeknoopt en die hem naar Holland gevolgd was; in 1532 gingen partijen gescheiden wonen, waarop Catherine tot misdaden verviel en in 1541 wegens muntvervalsing veroordeeld en geëxecuteerd werd. Gerrit achtte hun zoon Nicolaas thans niet waardig hem in zijn lenen op te volgen en bewoog of dwong hem in de geestelijke stand te gaan. Na zijn dood maakte Nicolaas echter aanspraak op de lenen en werd, na door den paus op 20 Oct. 1559 van de geestelijke geloften te zijn ontslagen, door de Leenkamer als leenvolger erkend.
Hij huwde daarop Wilhelmina van Haeften. Op 13 Sept. 1570 overleed hij te Burtscheid, nadat hij zijn voornaamste lenen aan jonker Floris (zoon van hierna te noemen Cornelis) vermaakt had.
De tweede zoon, Floris (ca 1490-1555) en diens zoon Otte (gest. ca 1565) verkregen resp. de heerlijkheid Goudriaan en Nieuw-Lekkerland. Otte’s zoon Cornelis (1540-1600) sloot zich bij het compromis aan en verkocht de lenen aan den heer van Schagen. Na zijn terugkeer in 1572 erfde hij echter van zijn zoon Floris, die in 1573 overleed, de heerlijkheid Assendelft c.a. Zijn zoon Gerard heeft de heerlijkheid tot zijn dood (1618) behouden, waarop deze in andere geslachten vererfde.
De derde zoon Dirk (gest. 1553) verwierf de heerlijkheid Besoyen. Hij was gehuwd met Adriana van Nassau en woonde te Breda, waar hij in 1544 schout was (zie de graftombe in de Grote Kerk te Breda). In zijn geslacht is ook de heerlijkheid Cralingen, Honingen c.a. gekomen. Met de dood van zijn kleinzoon Gerard, heer van Cralingen (gest. 1650) stierf ook deze tak in de mannelijke lijn uit.
DR F. A. MEILINK
Lit.: J. Craandijk, Bijdr. Vad. Gesch. IV Reeks VIII, IX, X.