was aanvankelijk leen van de graven van Kleef. Hoewel de graven van Holland reeds in de 13de eeuw aanspraak maakten op de leenheerschappij — in 1230 beleende graaf Floris IV heer Dirk, heer van Altena met het slot van Altena c.a., dat deze aan hem had opgedragen — is de leenheerschappij eerst in 1332 door den graaf van Kleef aan graaf Willem III verkocht, in 1334 evenzo zijn recht op land en stad van Woudrichem.
Als heren van Altena komen in de 12de en 13de eeuw voor: Dirk van Altena (ca 1145-1172), zijn zoon Boudewijn (ca 1200) en zijn kleinzoon Dirk (ca 1225). Het leen vererfde daarna op Willem, heer van Hoorne, zoon van Dirks zuster Margaretha en Engelbert van Hoorne. In het geslacht der Hoorne’s bleef het tot 1540 behalve in de jaren 1386-1417 en 1486-1504. In 1386 werd het nl. na uitspraak van mannen van Zuid-Holland door hertog Albrecht verbeurd verklaard en aan zijn zoon Willem van Oostervant gegeven, waarna het in 1417 door Jacoba van Beieren aan heer Willem van Hoorne werd teruggegeven. Van 1486-1504 heeft Johanna van den Gruythuyse, tweede gemalin van Jacob van Altena, aan wie deze het wegens zijn grote schuldenlast had verkocht, het tijdelijk gehouden. De laatste heer van Altena uit het geslacht Hoorne was Johan, proost van het kapittel van St. Lambert te Luik. Deze huwde met pauselijke toestemming met Anna van Egmond, die uit haar eerste huwelijk met Joost van Montmorency reeds twee zoons had, nl. Philips — de bekende graaf van Hoorne — en Floris. De eerste maakte als universeel erfgenaam van zijn stiefvader (gest. 1540) aanspraken op de heerlijkheid, maar stadhouder en leenmannen van Holland weigerden hem te erkennen, wanneer hij geen verklaring van den keizer overlegde, die zijn aanspraken buiten elke twijfel stelde. Hoewel hij deze niet heeft kunnen overleggen, hebben zijn moeder en hij zich als heer van Altena gedragen en zijn zij ook door de bewoners van het land als zodanig erkend; in een uitspraak van Philips II is de graaf van Hoorne in 1556 in al zijn rechten op het land erkend. Na zijn veroordeling en terechtstelling in 1568 werden zijn goederen geconfiskeerd, en is Altena onder de Hollandse leenkamer gebracht. Sedert 1571 verzocht Herman, graaf van Nieuwenaar en Meurs, echter op grond van het testament van Johan van Hoorne en de huwelijksvoorwaarden van zijn zuster Walburga, gravin van Nieuwenaar, (weduwe van den graaf van Hoorne) met Altena te mogen worden beleend; nadat dit request aanvankelijk door de Hollandse leenkamer was afgewezen, werd hij in 1576 als heer van Altena erkend en beleend. Na zijn overlijden in 1578 werd zijn zuster Walburga met de heerlijkheid beleend. Zij verkocht in 1590, na het overlijden van haar tweeden echtgenoot —- haar neef Adolf, graaf van Nieuwenaar — de heerlijkheid van Altena, de stad Woudrichem met alle daaraan verbonden rechten voor 92 000 ponden Vlaams aan de Staten van Holland. Bij transport van 2 Oct. 1590 is daarop het gehele bezit aan de Staten overgegaan.
Lit.: H. Hardenberg, Het archief der heeren van Altena (hs. in het Algemeen Rijksarchief).