Duits episch dichter uit de 13de eeuw, behoorde tot de burgerstand. Uit zijn poëzie blijkt zijn geleerdheid op theologisch gebied, benevens kennis van Latijnse literatuur; toch was Gottfried waarschijnlijk geen geestelijke.
Hij voerde de titel „meister” (= magister); misschien heeft hij aan het hof van de Straatsburger bisschop een ambt gehad. Zijn hoofdwerk, de Tristart, waarvan hij bij zijn overlijden ca 2/3 in 20 000 verzen gereed had, dichtte Gottfried in de jaren 1207-1210. De oude sage van de liefde van Tristan en Isolde, die in Duitsland reeds Eilhart van Oberg episch behandeld had, is onder Gottfrieds hand tot de meest karakteristieke verheerlijking der hoofse minne in de bloeitijd van de ridderpoëzie geworden. Gottfried bewerkte een Franse bron, nl. de Tristan van Thomas van Bretagne.
Zijn onvoltooid werk werd voortgezet door Ulrich van Türheim (ca 1240) en door Heinrich van Freiberg (ca 1300). Voorts heeft men van Gottfried nog enige lyrische gedichten, maar de hem toegeschreven Lofzang op Christus en Maria is niet van hem afkomstig.Uitg.: de beste tekstuitg. van de Tristan gaf F. Ranke (Berlin 1930); uitvoerig commentaar in de uitg. van R. Bechstein (2 dln, 3de dr. iSgo-’gi); een goede vertaling leverde W. Hertz (6de dr., Stutgart 1911).
Lit.: F. Ranke, Tristan und Isolde (1925, beste behandeling der gehele materie); J. v. Dam gaf een modem overzicht over t Tristan-onderzoek en Tristan-probleem in Neophilologus XV (93o)» vgl. M.
Wehrli, in: Trivium II (1946), m. bibl.