Onder de kerken, die het woord Gereformeerd (z Gereformeerd Protestantisme) in hun naam hebben, draagt de grootste groep de naam: De Gereformeerde Kerken in Nederland. Deze kerken houden vol de wettige voortzetting te zijn van de oude Gereformeerde kerken in Nederland, doch danken haar tegenwoordige bestaansvorm aan de Afscheiding van 1834, de Doleantie van 1886 en de Vereniging van 1892.
De Afscheiding ontstond naar haar wezen uit het verzet van rechtzinnige Gereformeerden in de Hervormde kerk tegen het rationalisme en de opkomende Groninger theologie, die Ariaans getint was. Het handhaven van de oude leer der kerk bracht hen in botsing soms met de Reglementen en telkens met de wijze, waarop de besturen de orde in de kerk meenden te moeten handhaven. De vader der Afscheiding was Hendrik de Cock(, predikant te Ulrum, die, na vruchteloos getracht te hebben in de kerk en bij de koning herroeping van zijn schorsing en afzetting te verkrijgen, 14 Oct. 1834 zijn gemeente de Akte van Afscheiding deed tekenen, waarin men als kerk van Ulrum afscheid nam van het Nederlandsch Hervormd Kerkbestuur en terugkeerde tot de oude Gereformeerde kerk. Op soortgelijke wijze traden op ds H.
P. Scholte te Doeveren, ds G. F. Gezelle Meerburg te Almkerk, Ds A.
Brummelkamp te Hattem, ds S. van Velzen te Drogeham en de proponent A. C. van Raalte. Toen na allerlei procedures de Afgescheidenen feitelijk buiten de Hervormde kerk kwamen te staan en begonnen op zichzelf te vergaderen, werd hun dat door de overheid niet toegestaan en zijn zij deswege hevig vervolgd. Evenmin werd hun toegelaten de naam Gereformeerd te voeren.
Over deze laatste kwestie ontbrandde strijd in eigen kring. Toen nl. bleek, dat de vervolging zou ophouden, indien men erkenning aanvroeg als Christelijke Afgescheiden Gemeente, was de meerderheid er voor die toelating aan te vragen. Een minderheid zag daarin een prijsgeven van het eerstgeboorterecht, vroeg geen toelating aan en stond op zichzelf als de Gereformeerde( Kerken onder het Kruis. Toen Willem II aan de regering kwam, hield de vervolging, die in binnenland (o.a. bij Groen van Prinsterer) en buitenland veel afkeuring had gevonden, op.
In 1869 verenigden zich de Christelijke Afgescheiden Kerk en de Gereformeerde Kerken onder het Kruis weer en namen de naam van Christelijke Gereformeerde( Kerk aan. Een klein aantal kruisgemeenten ging met die vereniging niet mede. Deze laatste hebben zich met andere groepen, o.a. een deel van de volgelingen van ds Ledeboer, predikant te Benthuizen, die een tijdlang met de Afscheiding meeging, in 1907 verenigd tot de Gereformeerde Gemeenten in Nederland.De Doleantie van 1886 was een tweede grote beweging in de Hervormde kerk. Haar leiders waren vooral dr A. Kuyper, dr F. L.
Rutgers, mr A. F. de Savornin Lohman, hoogleraren aan de Vrije Universiteit en mr dr W. van den Bergh, predikant te Voorthuizen. Deze beweging had tot achtergrond, dat een aantal Gereformeerden in de Hervormde kerk het in strijd achtte met Gods Woord en dus weigerde om er op enige wijze toe mede te werken, dat niet-rechtzinnigen werden toegelaten tot het Avondmaal. Dat de kwestie in feite voor een belangrijk deel is uitgestreden ten opzichte van de eigendom van de kerkelijke goederen, hangt daarmede samen, dat de Hervormde kerkeraad van Amsterdam, die het conflict had zien aankomen, besloten had, dat de kerkelijke goederen ten dienste van de kerkeraad, die de gemeente bij Gods Woord hield, moesten blijven, ook als een hoger bestuur zou ingrijpen en het classicaal bestuur alle kerkeraadsleden, die voor dit besluit hadden gestemd, schorste.
Over deze kwestie zijn langdurige kerkelijke en burgerlijke processen gevoerd, waarbij de kerkelijke besturen in het gelijk werden gesteld, maar waarbij de kwestie van de handhaving der belijdenis, die de eigenlijke was, niet aan de orde kwam. Zo werden de veroordeelden gedwongen zich zelfstandig te organiseren. Zij deden dat door in alles terug te
keren tot de oude Gereformeerde kerk, handhaafden de belijdenis, aanvaardden de Dordtsche Kerkordening en voerden de naam „Nederduitsch Gereformeerde Kerken”.
In 1892 kwam de Vereniging tot stand tussen de Christelijke Gereformeerde kerk en de Nederduitsch Gereformeerde kerken onder de naam „De Gereformeerde Kerken in Nederland”. Een groep Christelijke Gereformeerden had tegen deze vereniging dogmatische en kerkrechtelijke bezwaren, ging daarom niet mede, stelde prijs op de naam Christelijke Gereformeerde Kerk en beschouwde zichzelf als de wettige voortzetting van de Afgescheidenen van 1834.
De Gereformeerde kerken aanvaarden als belijdenisschriften de Drie Formulieren van Enigheid (Nederl. Geloofsbelijdenis, Heidelbergse Catechismus en de 5 Art. tegen de Remonstranten) en leven naar de in 1905 en 1933 enigszins gewijzigde Kerkenorde van 1619. Zij hebben dus een streng presbyteriale-synodale organisatie (z Gereformeerd Protestantisme). Er zijn 13 provinciale of particuliere synoden, daar Friesland en Zuidholland in tweeën zijn gedeeld, Brabant en Limburg samengaan en de Altreformierte Kirchen in Bentheim en Oost-Friesland de rechten hebben van een particuliere synode.
Gelijke rechten bezaten tot 1948 de kerken van de classis Batavia, die sindsdien een zelfstandige kerkformatie vormen onder d? naam De Gereformeerde kerken in Indonesië. De Generale Synode vergadert als regel eens in de drie jaren.
Plaatselijke kerken waren er op 31 Dec. 1949: in Nederland 786, Curacao 1, Zuid-Amerika 4, Bentheim en Oost-Friesland 13, Engeland 1, België 4, Frankrijk 2. Het aantal leden was toen 674 975, van wie 349 406 belijdende. Dienstdoende predikanten in Nederland 793, Cura^ao 1, Zuid-Amerika 3, België 5, Engeland 1, Duitsland 7, Frankrijk 1.
De predikanten worden doorgaans opgeleid aan de Theologische School te Kampen of aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.
De Gereformeerden onderhielden voor Wereldoorlog II een bloeiend zendingswerk in het Z. van Midden-Java, te Makassar en op Soemba. Na de oorlog werd dit zoveel mogelijk voortgezet en uitgebreid en ook aangepast aan de inmiddels gewijzigde verhoudingen. In 1949 sloten zij dientengevolge een accoord van samenwerking met de Javaanse en Chinese kerken op Midden-Java. Bovendien hebben zij zending onder de Joden, en doen veel aan Evangelisatie.
Steun van de overheid ontvangen zij niet, doch zij moeten en willen geheel zelf het kerkelijk leven bekostigen.
De geschiedenis van de Gereformeerde kerken is sinds 1892 niet onbewogen geweest. Hier moet worden genoemd de Synode van Assen (1926), waar dr J. G. Geelkerken, predikant te Amsterdam-Zuid, is afgezet.
Na zijn veroordeling organiseerden de in het ongelijk gestelden zich zelfstandig onder de naam Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband, welke zich in 1946 met de Hervormde Kerk verenigden.
Ga 1930 ontstonden in de Geref. Kerken nieuwe moeilijkheden. In boek en blad kwamen opvattingen naar voren, die afweken van die, welke tot dusver vrij algemeen door de Gereformeerden waren aanvaard. Dat leidde er toe, dat de Synode van 1936 besloot een onderzoek naar die opvattingen in te stellen.
De punten waarover het liep, waren de algemene genade (gemene gratie), genadeverbond en zelfonderzoek, onsterfelijkheid der ziel en pluriformiteit der kerk. Na veel moeite, ten dele veroorzaakt door de inmiddels uitgebroken oorlog, kwam de Synode van Utrecht in 1942 tot met algemene stemmen aanvaarde uitspraken. Alleen over de pluriformiteit der kerk werd geen uitspraak gedaan. Toen daarna echter een toelichting op de uitspraken verscheen en een praeadvies over de bezwaren, die tegen de beslissingen bij de Synode waren ingekomen, bleek het, dat de moeilijkheden allerminst waren weggenomen.
De moeilijkheden waren behalve van leerstellige, ook van kerkrechtelijke aard. Een en ander leidde er toe, dat in 1944 onder leiding van de hoogleraren Schilder en Greijdanus een groot aantal leden de Geref. Kerken verliet en een eigen kerkengroep vormde onder de naam Geref. Kerken (onderhoudende Art. 31 K.O.).
Bij beide groepen leeft de begeerte om weer tot elkander te komen en ernstige pogingen daartoe worden aangewend.
PROF. DR F. W. GROSHEIDE
Lit.: Th. Dolleman en W. E. Gerritsma, De Gereformeerde Kerken (6de dr., Aalten 1948); B.
Wielenga, Het Huis Gods (Kampen 1929); J. G. Rullmann, De Afscheiding (4de dr., Kampen 1930); Idem, Destrij'd om Kerkherstel (3de dr., Kampen 1928); Idem, De Doleantie (3de dr., Kampen 1929); J. C. v. d.
Does, De Afscheiding (2de dr., Delft 1934); G. Keizer, De Afscheiding van 1834 (Kampen 1934); H. Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht (2 dln, Kampen 1928-1934); D. Pol, Midden-Java ten Zuiden (’s-Gravenhage 1922); D.
K. Wielenga, Soemba voorheen en thans in: Verslag Ind. Genootschap (1912/13); J. Jansen en D.
Pol, Kerkenordening (uitg. v. d. K. O. met allerlei uitvoeringsmaatregelen e.a. bijlagen) (Wageningen 1946); Jaarlijks verschijnt: Jaarboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland (Goes), uitgegeven in opdracht van het Algemeen Bureau der Geref. Kerken in Nederland Koningslaan 35 te Utrecht.
Over de „Bijdrage van de Geref. Kerken in de strijd tegen het nationaalsocialisme en de Duitse tyrannie” verscheen: Opdat wij niet vergeten (Kampen 1949).