(Gertrudis Hendrikus Ignatius), Nederlands letterkundige (Zwolle i Febr. 1860 -’s-Gravenhage 18 Oct. 1940), vertrok jong naar Buenos Aires; na zijn terugkeer (1891) wijdde hij zich aan journalistiek en literaire arbeid. Zijn talrijke realistische romans, schetsen en novellen kenmerken zich door een grote eerlijkheid, soberheid en mild sociaal gevoel, zonder nochtans tendens-literatuur te worden.
Deels leverden de onderste lagen der maatschappij hem zijn stof, deels zocht hij die in andere milieu’s, maar met minder succes. Van Hulzen sloot zich — enigszins tot zijn nadeel — in zijn stijl aan bij de Tachtigers.Bibl.: Zwervers (1899, tweede boek 1907); Getrouwd (1900); Machteloozen (1901); Trilbeelden I, II (1902, 1906); Wrakke Levens (1903); De Man uit de Slop (1903); In hooge regionen (1904); De dorre tuin (1905); Een vrouwenbiecht (1906); Aan Zee (1907); Maria van Dalen (1907); Verzameld Proza (1908); Liefdes Tusschenspel (1910); Aan t lichtende strand (1920); De zwarte wagen (1921); De belofte (1922); Tilly, zijn kind (1926); De kinderen der rijken (1928).