Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 07-02-2022

Enrique DIEZ-CANEDO

betekenis & definitie

Spaans lyrisch dichter en literair criticus (Badajoz 1879-Mexico 1944), vertoefde in zijn jeugd enige tijd in Barcelona en behield sedertdien een nauw contact met Catalaanse literatoren. Te Parijs bestudeerde hij grondig de Franse taal en letterkunde, van veel belang voor hem die leraar in het Frans te Madrid zou worden.

Te Parijs ook ontmoette hij verschillende Spaansamerikaanse dichters, o.a. Rubén Dario *, wiens invloed in de eerste verzen van DiezCanedo onmiskenbaar is. Man van een enorme belezenheid, inzonderheid in de Franse, Engelse en Italiaanse literaturen, was hij te verstandelijk van aanleg om als lyrisch dichter een eerste plaats in te nemen. Hij is niettemin een belangrijke figuur in de periode van het zgn. postmodernismo (19051914), waarin men terugkomt van het ongebreidelde modernismo van Rubén Dario en men zich weer wendt tot klassieke vormen en de klassieke geest. Diez-Canedo schreef romances, verzen in de oude trant dus, maar daarnaast zeer moderne gedichten, zoals de Oda a la Cibeles, het populaire monument van die naam te Madrid. De goede sonnetten van zijn hand munten vooral uit door hun vorm.

Veel van het oeuvre van deze dichter is doortrokken van een fijne melancholie. DiezCanedo was tevens een literair criticus van naam. Slechts een klein deel van zijn critisch werk werd gebundeld. In 1935 werd Diez-Canedo lid van de Koninklijke Spaanse academie te Madrid, later gezant van Spanje te Montevideo (Uruguay). Na de Spaanse burgeroorlog vestigde Diez-Canedo zich metterwoon in Mexico, waar hij ver van zijn geliefd Madrid stierf.Bibl.: Versos de las horas (1906); La visita del Sol (1907); La sombra del ensueno (1910); Algunos versos (1924); Vertalingen v. Franse dichters, o.a. Verlaine en Francis Jammes. Voorts: Paginas escogidas de Heine (1918). D. G.’s Epigramas americanos (1928) tonen verwantschap met Whitman. Gonversaciones literarias (1921); Los diosesen el Prado (1931).

Lit.: J. F. Montesinos, Die moderne spanische Dichtung (Leipzig-Berlin 1927), blz. 95-96 en 208; F. de Onis, Antologia de la poesîa espanola e hispanoamericana 1882-1932 (Madrid 1934), blz. 625-637.

< >