Don, Spaans geleerde en polygraaf (1384-1434), stamde van vaderszijde af van Jan II van Aragon en van moederszijde van Hendrik II van Castilië.
Toen hij jong wees werd, wilde men een krijgsman van hem maken; hij gaf echter de voorkeur aan de studie. Hij ondervond veel tegenspoed in zijn leven. Hij wijdde zich met grote ijver aan de studie en toonde een neiging tot de zwarte kunst.
Na zijn dood liet Jan II zijn boeken door fray Lope de Barrientos, de koninklijke biechtvader, onderzoeken. Verscheidene er van werden ten vure gedoemd. Slechts enkele werden gered. Zijn bekendste werk is de Arte cisoria of Tratado del arte de cortar del cuchillo (1423), een handleiding voor de koninklijke dis.
Bibl.: El arte de trovar (1415-1417); Los doce trabajos de Hércules (1417), een deels Christelijk, deels heidens werk, in allegorische vorm; Spaanse vertaling van de Aeneïs en van de Divina Commedia (1427). Teksten: Arte de trovar, ed. F. J. Sânchez Canton (Madrid 1923); Arte cisoria, ed. F.
B. Navarro (Barcelona 1879).
Lit.: E. Cotarelo y Mori, E. de V.,su vida y obras (Madrid 1896) ; M. Schiff, La première traduction espagnole de la Divine Comédie, in: Homenaje a Menéndez y Pelayo (Madrid 1899), dl I, blz. 269-307.
