betekent ontheffing. Het recht van dispensatie is het recht om in een bepaald geval iemand vrij te stellen van de naleving van een wet of van een rechtsregel. De werking van de rechtsregel wordt dus voor zo’n geval opgeheven; vandaar dat het recht van dispensatie in het algemeen alleen toekomt aan degene, die de rechtsregel heeft vastgesteld, tenzij deze zelf de bevoegdheid tot het verlenen van dispensatie aan een ander heeft toegekend.
Het recht van dispensatie kan niet gemist worden, omdat de toepassing van een rechtsregel, ook al is deze in het algemeen billijk en rechtvaardig, in bijzondere gevallen zou kunnen leiden tot onbillijkheid of onrechtvaardigheid. In dit doel vindt het recht van dispensatie tevens zijn begrenzing. Het mag dus nimmer worden gebruikt om aan individuele personen gunsten te verlenen, in strijd met het beginsel van de gelijkheid van allen voor de wet. De bevoegdheid om dispensatie te verlenen van wetsbepalingen komt volgens de Nederlandse Grondwet (art. 71) toe aan de koning, maar alleen met machtiging van de wet. De wet, die deze machtiging verleent, moet de bepalingen noemen, waarover de bevoegdheid tot dispensatie zich uitstrekt. Dispensatie van bepalingen van algemene maatregelen van bestuur is toegelaten, voor zover de koning zich de bevoegdheid daartoe bij de maatregel uitdrukkelijk heeft voorbehouden. Gevallen, waarin dispensatie kan verleend worden, komen zowel voor in het burgerlijk recht als in het staats- en administratief recht. Zo verleent de koning in enkele gevallen vrijstelling van het verbod van de wet om een huwelijk aan te gaan beneden de vereiste leeftijd of onder bloedverwanten in de verboden graad, bijv. oom en nicht of schoonbroeder en schoonzuster. Zo kan bijv. de koning een burgemeester vergunning verlenen buiten de gemeente te wonen.Van provinciale en plaatselijke verordeningen wordt dispensatie gegeven door de provinciale en plaatselijke wetgevende macht, of door de in de verordeningen in bepaalde gevallen daarmede belaste macht (Gedeputeerde Staten of Burgemeester en Wethouders). De wetgevingen van de kerkgenootschappen huldigen omtrent het recht van dispensatie gelijke principes, doch laten in de uitoefening van het recht gewoonlijk ruime macht aan de kerkelijke autoriteiten.
Lit.: J. T. Buys, De Grondwet, toelichting en critiek (3 dln, Arnhem 1883-1888), dl I op art. 67 (oud) en dl III op art. 69 (nieuw); R. Kranenburg, Ned. Staatsrecht (6de dr.); C. W. van der Pot, Handb. v. het Ned. Staatsrecht (1946); Nolst Trénité, Het recht van dispensatie (1894).
Art. 67 van de Belgische Grondwet, dat aan de Koning de macht verleent om verordeningen te maken en besluiten te nemen die voor de uitvoering van de wetten nodig zijn, ontzegt hem evenwel het recht om de wetten zelf op te schorten of van haar uitvoering te ontslaan. In enkele uitzonderlijke gevallen kent echter de wet aan de Koning de bevoegdheid toe om zekere dispensaties, die tot opheffing van bepaalde onbekwaamheden en onverenigbaarheden leiden, te verlenen. Dit is nl. het geval met de vrijstelling van de vereiste leeftijd tot het aangaan van het huwelijk (art. 145 B.W.) en de opheffing van het huwelijksverbod tussen oom en nicht, moei en neef (art. 164 B.W.). Zo kan de koning insgelijks dispensatie verlenen aan de griffiers en hulpgriffiers om handel te drijven, en, bij de hoven of rechtbanken die uit verschillende kamers samengesteld zijn, ontheffing verlenen van de verbodsbepaling waardoor bloed- of aanverwanten tot in de derde graad niet samen aan dit hof of aan die rechtbank kunnen verbonden zijn hetzij als rechter of plaatsvervangend rechter, hetzij als Openbaar Ministerie, hetzij als griffier (artt. 180-183 v.d. wet op de rechterlijke organisatie). Ontheffing van de verplichting om te verblijven in de stad waar de rechtbank zetelt, kan door de Koning worden toegestaan aan de rechters van de koophandelsrechtbanken (art. 211 v.d. wet op de rechterlijke organisatie).
Het recht om te dispenseren behoort bovendien in sommige bij de wet bepaalde gevallen toe aan andere overheden. Zo kan de Procureur des Konings vrijstelling verlenen van huwelijksafkondiging (art. 169 B.W.), kan de tuchtraad van de advocatenorde bij een hof van beroep soms een advocaat van stage ontslaan (art. 12 van het Keizerlijk Decreet van 14 Dec. 1810, gew. bij K.B. 17 Aug. 1921). Dispensatie, beter ontslag, van militaire dienst kan tegenwoordig slechts nog wegens lichamelijke ongeschiktheid en na een proeftijd van vijf jaar worden toegestaan.
MR W. DELVA