Nederlands geschiedkundige (Dordrecht 1 Jan. 1686 - Mechelen 13 Dec. 1752), werd in 1713 te Leuven licentiaat in de beide rechten, ontving de priesterwijding en werd vicaris van Jan Bijlevelt te ’s-Gravenhage, vervolgens secretaris bij Thomas Philippe d’Alsace, die in 1714 door de paus benoemd werd tot aartsbisschop van Mechelen. Later werd hij diens vicaris-generaal.
Zijn ijver tegen de Jansenisten werd in 1732 beloond met een benoeming tot aartspriester der Metropolitane Kerk te Mechelen.Bibl.: Historia ecclesiae Ultrajectinae etc. (Mechliniae 1725, Nederlandse vert. 1728, herdr. 1740); Analecta Belgica (3 dln, 6 banden, Hagae-Com. 1743; o.a. bevattend het leven van Viglius, brieven van deze aan Hopperus enz.).
Lit.: Alg. Ned. Fam. blad VIII (1891), 56.