Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CHRISTELIJK-GRIEKSE LETTERKUNDE

betekenis & definitie

begint met het Nieuwe Testament, waarvan hier niet gesproken zal worden (z Bijbel en de artikelen, waarnaar aldaar verwezen wordt). Afzonderlijk behandelt men gewoonlijk ook de zgn.

Apostolische Vaders. Deze worden echter ook met de schrijvers, die tot de dood van Constantijn de Grote hebben geleefd, samengevat als Oudchristelijke Letterkunde. Deze omvat zowel Griekse als Syrische, Latijnse, Koptische e.a. geschriften. De Christelijk-Griekse Letterkunde zou men tot in het heden kunnen voortzetten.

Men trekt echter het best de grens daar, waar de oppositie van het Griekse heidendom, ook in zijn filosofische vorm, verstomd is, en een nieuwe tegenstander in de Islam nog niet is opgestaan, nl. bij keizer Justinianus I (527-565). Wat daarna komt, rekent men tot de Byzantijnse literatuur in eigenlijke zin, al spreekt het vanzelf, dat men de periode van Constantijn tot Justinianus ook als voorbereiding der Byzantijnse geschiedenis beschouwen kan. Tot in de eerste helft der 3de eeuw was het Grieks de taal der kerk ook in het Westen, behalve in Africa en omliggende gewesten. Dan komt het Latijn daarnaast in het Westen op, hoewel eerst sedert de 4de eeuw de Westerse kerkvaders uitsluitend Latijn schrijven.Wij delen deze Christelijk-Griekse Letterkunde als volgt in: iste periode: van de oorsprong tot Irenaeus (gest. 202?); 2de periode: van Irenaeus tot Athanasius (gest. 373); 3de periode: van Athanasius tot Leontius van Byzantium (gest. 543). De grote namen in de 1ste periode zijn: Clemens, Ignatius, Aristides, Hermas, Justinus Martyr, Athenagoras, Tatianus, Ptolemaeus, Irenaeus, hoewel er andere te noemen zijn, van wie wij echter slechts weinig in geschrifte overhebben. In de 2de: Clemens Alexandrinus, Julius Africanus, Hippolytus, Origenes, Dionysius van Alexandrië, Gregorius Thaumaturgus, Methodius van Olympus, Lucianus, e.a. In de 3de noemen wij: Athanasius, Eusebius van Caesarea, Basilius de Grote, Cyrillus van Jeruzalem, Didymus van Alexandrië, Gregorius van Nazianze, Gregorius van Nyssa, Apollinaris van Laodicaea, Diodorus van Tarsus, Palladius, Epiphanius, Chrysostomus, Synesius van Cyrene, Theodorus van Mopsuëstia, Sozomenus, Socrates, Cyrillus van Alexandrië, Nestorius, Theodoretus van Cyrrhus, Pseudo-Dionysius Areopagita, Theodorus Lector, Evagrius Scholasticus, Leontius van Byzantium.

Alleen over de meest bekenden van deze 3de periode nog een enkel woord.

Athanasius (295-373), de „Vader der orthodoxie”, is ongetwijfeld in deze reeks de geweldigste in geestkracht, een bijbels dialecticus en polemist, zelfs wel enigszins historicus, o.a. door de aard van zijn veelbewogen leven als kerkvorst in uiterst moeilijke tijden.

Eusebius van Caesarea (2657-340) is de „Vader der Kerkgeschiedenis”, en dat niet alleen, maar ook de vader van de Geschiedenis der Christelijke Letteren, exegeet van de Alexandrijnse school, een der grootste Apologeten (z apologie). Zelfs de klassieke filologie dankt aan zijn geleerdheid tal van fragmenten van wat anders verloren zou zijn gegaan. De drie grote Cappadociërs, nl. Basilius de Grote (3307-379), Gregorius van Nazianze (3297-390?) en Gregorius van Nyssa f335?~394) onderscheiden zich — wat ook in stijl en inhoud van hun geschriften uitkomt — als de practicus, de „theoloog” en de „mysticus”.

Basilius heet de „Vader van het Oosterse monnikendom” en werd reeds door zijn tijdgenoten „de Grote” genoemd. Hij is geen speculatieve geest, maar schrijft als een kerkvorst, scherp, krachtig, beschaafd. Zijn broeder, Gregorius van Nyssa was meer filosofisch aangelegd en geliefd als redenaar naar de literaire maatstaf van zijn tijd. Het meeste van zijn werk is exegese naar Alexandrijnse trant.

Ook hij schrijft een Grieks, dat het oude Attisch tot voorbeeld nam. Met beiden bevriend was Gregorius van Nazianze, wellicht de beste getuige van de traditie der Griekse Christenheid ca 400. Bovenal was hij redenaar, briefschrijver en dichter. Zijn 500 gedichten moesten het Christelijk onderwijs in staat stellen de heidense klassieken op dit punt te ontberen.

Desondanks vindt men er ook werkelijke en levende dichtkunst in. Johannes Chrysostomus (344-407) is de grootste kanselredenaar der Griekse Kerk. Voor een Griek uit die dagen is hij ongekunsteld; breed, maar boeiend door levendige veelzijdigheid. Hij richt zich tot het hart en spreekt uit het hart; onvervaard, om het even of het volksmenigten of vorsten gold.

Schriftuitlegging neemt de grootste plaats in onder zijn stof. Kenmerkend voor hem is, dat hij een boekje schreef Over de ijdelheid en hoe de ouders hun kinderen moeten opvoeden. Wanneer men in een Grieks klooster de bibliotheek nagaat, staat Chrysostomus nog steeds bovenaan èn door het aantal der handschriften èn in de waardering. Synesius van Cyrene is wel de merkwaardigste onder de Christelijke Griekse auteurs (370?-412?), daar hij, nog ongedoopt en van zijn Neoplatonisme niet bekeerd, in 406 door clerus en volk van Ptolemaïs in Cyrene (thans: Cirenaica) tot bisschop werd gekozen. Dat hij in de strijd tegen de inlanders zijn vaderland redden kon had hij reeds bewezen.

In 410 werd hij gewijd, maar bleef gehuwd en bleef aan Neoplatonische denkbeelden vasthouden; desniettemin is hij meer en meer Christen geworden. Van zijn 10 hymnen (in het Dorische dialect), die alle religieus zijn, zijn er slechts drie Christelijk. Het opmerkelijkst als spiegel van zijn tijd en cultuur zijn echter de 165 brieven, waarvan er vele uit zijn bisschopstijd zijn. De kerkgeschiedenis vindt men onder de bovengenoemden vertegenwoordigd door Sozomenus, die haar brengt tot 425, Socrates, die voert tot 439, Theodorus Lector, met wie men het jaar 527 bereikt, terwijl Evagrius Scholasticus de periode van 431-594 heeft beschreven.

Grote geesten zijn zij geen van vieren, al zou men hun werk node kunnen missen. Een man van geweldige invloed is de Anonymus geweest — indien het er niet meer dan een was —, die onder de naam Dionysius de Areopagiet (tijdgenoot van Paulus: Handel. 17 : 34, Eusebius, Kerkgesch. III, 4 : 23) zijn mystische speculaties en ascetische inzichten te boek stelde in verband met een leer over hiërarchieën der hemelwezens. Zozeer vertegenwoordigden zij de geest van het Oosters Christendom, dat zij binnen een eeuw zelfs door de Orthodoxen erkend werden. Onder Lodewijk de Heilige naar Frankrijk gekomen, hebben zij de grootste invloed gehad op de Westerse mystiek, ondanks het feit, dat de schrijver vaak de Neoplatonist Proclus (gest. 485) gevolgd heeft.

De middeleeuwse Scholastiek heeft deze geschriften vereerd, zelfs Thomas van Aquino.

Leontius van Byzantium (485?-543?), de wegbereider van de Thomas Aquinas van de Griekse Kerk, nl. Johannes Damascenus (690?-753), sluit deze periode af, gelijk Irenaeus de eerste en Athanasius de tweede. Hij was de grootste theoloog van zijn tijd, maar, wat meer is, de eerste Aristotelicus onder de theologen hoewel hij zich aansloot bij Cyrillus van Alexandrië (gest. 444). Hij zou met recht de eigenlijke „Vader der Scholastiek” genoemd kunnen worden.

Lit.: O. Stahlin, Die altchrl. griech. Literatur (1924); H. Jordan, Gesch. d. altchrl.

Lit. (1911); A. Puech, Hist. de la lit. grecque chrétienne (1928); B. Altaner, Patrologie (2i948). Voorts de theologische Encyclopaedieën.

De invloed dezer Christelijk-Griekse Letterkunde is historisch in vier richtingen van grote betekenis geworden:

1. via de Byzantijnse wereld op het nageslacht: Grieken, Slavische en andere volken;
2. via de Westerse wereld, wier leidende geesten nog lang met de hoeders van de bronnen van het Christelijk denken in contact bleven;
3. via de Syrische, Armeense, Georgische en Koptische Kerken gaat haar invloed naar Aethiopië, Arabië en de binnenlanden van Azië;
4. directe zendingsarbeid onder de barbaren in Ierland, Schotland en Engeland.

Zij geeft blijk van een scherpzinnigheid, van een logisch en taalkundig vermogen, dat bijna ongeëvenaard is gebleven. Haar problematiek gaat somwijlen zo diep, dat het moderne denken eerst na eeuwenlange arbeid een vergelijkbaar niveau bereikte.

Hier zij nog bijgevoegd, dat de 4de eeuw een nieuwe kunst bracht, dialectisch gespannen tegen de oude Griekse vormgenieting en aardse levensblijheid. Deze kunst waagt het ellende en dood in het aangezicht te zien. De plastiek hervormt zich dan in de richting van gestyleerd levensbesef, Oosters-mystisch levensbesef nl. meer nog dan evangelisch. De dichtkunst maakt zich los van de kwantiteit en met haar de rhetorica, terwijl tussen beide de grenzen enige tijd vrij vaag worden.

Het zingen — cantilene of „chanting” — in de eredienst, uit het Oosten overgenomen, leidde tot een ontwikkeling der dichtkunst op geheel nieuwe grondslagen, reeds in de 5de eeuw. In de 5de en 6de eeuw worstelden een conservatieve en een progressieve partij i.z. het kerkgezang met elkander. De Syriërs bijv. beschouwden later deze ontwikkeling van de kerkelijke poëzie bij de Grieken als wereldse concertmuziek, vergeleken met hun antieke en soberder stijl. Op gelijke wijze beschouwt de Griekse monnik van heden de zijns inziens verwesterste zangstijl der Russen als werelds.

Het Concilie van Laodicaea (370?) nam zelfs een besluit tegen de kerkzang, maar de ontwikkeling was niet te stuiten. De oudste hymnendichters, ons nog bekend, behoren nog tot ons tijdvak: Theodorus Lector noemt ca 457 de dichters Anthimus en Timokles. Van Auxentius bezitten wij zelfs nog een hymne, al kunnen nog veel scheppingen der 5de eeuw anoniem verborgen zijn onder de latere. Keizer Justinianus zelf moet de auteur zijn van de hymne De eengeboren Zoon en Logos Gods. In deze zelfde tijd valt ook de grootste dichter der Griekse Kerk, nl.

Romanos, die uit Syrië geboortig was. Ook hier echter openden de Grieken de poorten der toekomst.

PROF. DR J. DE ZWAAN

Lit.: Krumbacher, Gesch. der byzant. Lit., 2de dr. (1897); Migne, Patrologia Graeca (1857 vlgg.); Harnack, Gesch. altchrl. Lit., 2 dln (1893-1904); Bardenhewer, Gesch. altkirchl. Literatur, 5 dln (19122-32); Harnack, Dogmengesch. (5de dr. 1930); Patrologieën, b.v.

B. Altaner, iste dr. 1938, Fr. vert. 1948.

< >