Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

Bernard le Bovier sieur de FONTENELLE

betekenis & definitie

Frans schrijver en wijsgeer (Rouaan, 11 Febr. 1657 - Parijs 9 Jan. 1757), door zijn moeder neef van de beide Corneille’s, studeerde rechten, maar ging al spoedig naar Parijs, schreef gedichten, treurspelen (zijn eerste Aspar, 1680, werd uitgefloten), blijspelen en opera’s. Al dit werk is nu vergeten.

In die tijd werd hij een geregeld bezoeker van de salons (Mme de Lambert, Mme de Tencin, Mme Geoffrin) waar hij als fijn en geestig causeur zeer gezien was. Langzamerhand verloor hij veel van zijn preciositeit, hem verweten door La Bruyère, die hem als Lydias in zijn Caractères tekende en ontwikkelde zich tot een bewonderenswaardig popularisator van wetenschappelijke en wijsgerige problemen. In zijn Dialogues des Morts (1683) was hij oorspronkelijk, paradoxaal vaak, maar suggestief, in zijn Entretiens sur la pluralité des mondes (1686) wist hij in een verfijnde vorm die zijn publiek behaagde (zes mooie avonden in een park spreekt hij met een markiezin) de geheimen van de astronomie eenvoudig en duidelijk uit te leggen; in zijn Histoire des Oracles (1687), geschreven naar aanleiding van het Latijnse werk van de Hollandse medicus Van Dale over het orakel bij de heidenen, wist hij op een wijze die aan Voltaire doet denken, onder een uiterlijk nog Christelijke gedachtengang, toch het geloof aan het wonder te schokken; in zijn Digression sur les Anciens et les Modernes (1688) schaarde hij zich aan de zijde van de modernen en verdedigde zijn standpunt met tact en inzicht. In 1691 werd hij lid van de Académie française; in 1689 secretaris voor het leven van de Académie des Sciences, waarvoor hij een Histoire de l’Académie des Sciences schreef en talrijke Eloges op gestorven leden gaf. Hij werd ook lid van de Académie des Inscriptions et Belles Lettres, van The Royal Society te Londen, van de Académie te Berlijn. Hij stond bekend als een volmaakt man van de wereld, zeer bedachtzaam en verstandelijk, maar egoïst.DR G. G. ELLERBROEK

Bibl.: Letterkundig: Poésies pastorales avec un Traité sur la nature de l’églogue et une digression sur les anciens et les moderne (1688) ; Réflexions sur la poétique (geschr. tussen 1691 en 1699; gepubl. 1742); Psyché (1678); Bellerophon (1679); Aspar (1680); Thétis et Pelée (1689) ; Enée et Lavinée (1690), e.a. ; Vie de Thomas Corneille (1742); De l’origine des fables (1724; éd. crit. avec une Introduction, des notes et un commentaire par J. R. Carré, 1932) ; Du Bonheur (herdr. Paris 1926). Wetenschappelijk en wijsgerig: Relation de l’Ile de Bornéo (1686; herdr. met aanvull. 1807) ; Entretiens sur la pluralité des mondes (1686) ; Histoire des Oracles (1687; éd. crit. door L. Maigron, 1908, 2de dr. 1934); Histoire du renouvellement de l’Académie des Sciences met Préface over L’Utilité des Mathématiques (1702); herdr. met 12 Eloges (1708), dl II met 17 Eloges (1717), dl III met 11 Eloges (1742); uitg. in 2 dln met 69 Eloges (1744); Eloges de F. uitgeg. d. F. Bouillier (1883); Eloges des Savants, 1ère série, p.p. R. Peyre (Paris 1921), Œuvres complètes (1758-’66, 11 dln; 1790, 8 dln, zeer goede uitg.; 1817, 3 dln). Bloemlezingen: H. Potez, Pages choisies de F. (1909); E. Faguet, F. textes choisis et commentés (1913) ; L’Esprit de F. ou Recueil des pensées tirées de ses ouvrages (Paris 1922).

Lit.: Flourens, F. ou de la philosophie moderne relativement aux sciences naturelles (1847) ; Brunetière, Etudes critiques, 5e série (1893); V. Glachant, Causerie sur F. (1904); Laborde Milaa, F. (1905) ; L. Maigron, F., l’homme, l’oeuvre, l’influence (1906); K. Sanda, Die Totendialoge bei Lucian, Boileau, Fontenelle (Wien 1906) ; J. R. Carré, La philosophie de F. ou le sourire de la raison (1932) ; J. Neumüller, F.’s Stil im Lichte der Satzverknüpfung (Mumau 1933).

< >