Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Albert Carel WILLINK

betekenis & definitie

Nederlands schilder (Amsterdam 7 Mrt 1900), volgde aanvankelijk 2 jaar de opleiding voor architect te Delft. Van 1920-1923 was hij leerling van Baluschek te Berlijn.

Na een korte cubistische periode kwam hij tot een persoonlijke, aan de nieuwe zakelijkheid en het surrealisme verwante stijl. Zijn techniek getuigt van een gedegen vakmanschap. Tot 1934 zijn zijn onderwerpen veelal stadsgezichten met architectonisch onbelangrijke huizen en soms enkele eenzame figuren. Deze tot in alle details uiterst verzorgde werken ademen een beklemmende sfeer van verlatenheid en bevatten soms een sarcastisch element. Na 1934 verdwijnt echter alle ironie en spelen aan de antieke architectuur ontleende motieven een grote rol in zijn fantasielandschappen.Tempelruïnes, zuilen, terrassen en beelden dienen niet slechts om het verleden, doch vooral om de vergane glorie van een hoogstaande cultuur, de vergankelijkheid in het algemeen te verbeelden. Dreigende wolken en romantische lichteffecten vormen een sterk contrast met de roerloosheid van de stof: Ook de nuchtere kleur werkt mede om een benauwende droomwereld op te roepen. In zijn ca 1936-1939 ontstane meer poëtische werken vindt men deze zelfde surrealistische inslag, die zelfs in zijn portretten niet geheel ontbreekt (zie ill. Amsterdamse school II en Landschapschilderkunst XII).

Bibl.: A. C. W. De schilderkunst in een kritiek stadium (Amsterdam 1950).

Lit.: Pierre H. Dubois, A. C. W. (Amsterdam 1940).

< >