Segovia, eene provincie in het Spaansche koningrijk Oud-Castilië, grenst in het noorden aan de provinciën Valladolid en Burgos, in het noordoosten aan Soria, in het zuidoosten en zuiden aan Guadalaxara, Madrid en Toledo en in het westen aan Avila en Valladolid, en telt op 127,6 □ geogr. mijl ruim 150000 inwoners (1870). Het land is in het zuiden en zuidoosten wegens de Siérra de Guadarrama bergachtig, maar voor ’t overige meestal vlak of heuvelachtig. Het wordt besproeid door de Duéro, Tajo, Xarama, Piron, Eresma enz., heeft een vruchtbaren, maar slecht bebouwden bodem en levert: graan, peulvruchten, oliezaad, ooft, wijn, vlas, hennep enz. De voornaamste bron van bestaan is er de landbouw met de veeteelt, — vooral is er eene belangrijke schapenfokkerij.
Handel en nijverheid zijn er van weinig gewigt. De wegen zijn er zeer goed, en het noorden van dit gewest is in aanraking met den spoorweg van Madrid naar Avila. — De evenzoo genoemde hoofdstad ligt schilderachtig op eene rots op den linker oever van de Eresma; zij is de zetel van een bisschop en door muren omringd. Voorts heeft men er eene prachtige hoofdkerk in spitsboogstijl, met 3 beuken en een toren ter hoogte van 100 Ned. el, — een sterk kasteel op eene over de rivier hangende rots, thans eene artillerieschool, — 11 kerken, vele kloosters, een seminarium, onderscheidene instellingen van weldadigheid, fabrieken enz. en ruim 10000 inwoners. Men heeft er eene beroemde, door keizer Trajanus aangelegde waterleiding van 159 dubbele bogen; zij is 1417 Ned. el lang, in het midden 65 Ned. el hoog, en uit granietblokken gebouwd.