Schultze. Onder dezen naam vermelden wij:
Max Johann Sigismund Schultze, een uitstekend ontleedkundige, geboren te Freiburg in Breisgau den 25sten Maart 1825. Hij studeerde te Greifswald en te Berlijn in de geneeskunde en vestigde zieh in 1850 als privaatdocent te Greifswald. Sedert 1848 hield hij zich bezig met het onderzoek der Turbellariën, ontdekte daarin chlorophyl, schreef daarover eene verhandeling (1851) en begaf zich in 1853 naar Italië, om er zich aan de kust der Adriatische Zee aan dierkundige nasporingen te wijden. Daarop verscheen zijn voortreffelijk werk: „Ueber den Organismus der Polythalamiën (1854)”. In 1854 ging hij als buitengewoon hoogleeraar naar Halle en bestudeerde er de ontwikkelingsgeschiedenis van Petromyzon Planeri, de pseudo-electrische organen van de roggen en de electrische organen der visschen, alsmede de wijze, waarop de uiteinden der zenuwen met de zintuigen in verband staan. In 1859 vertrok hij als hoogleeraar naar Bonn, waar onder zijne leiding een nieuw gebouw voor de ontleedkunde verrees. Voorts bespiedde hij den bouw van het netvlies en van het slijmvlies van den neus, deed op een uitstap naar Parijs en Nederland onderzoek naar den aard der Hyalonemen, ontdekte in 1864 eigenaardige soorten van cellen (Stachelund Riffzellen), verbeterde de leer der cellen en verkondigde in zijn boek: „Ueber Muskelkörperchen und das, was man eine Zelle zu nennen habe (1861)”, dat men het vlies (membranum) niet tot de celweefsels moet rekenen.
Tevens ontwikkelde hij nieuwe denkbeelden over de intercellulaire zelfstandigheid, welke naar zijne meening uit het protoplasma der oorspronkelijk elkander aanrakende, embryonale cellen ontstaat. Hij leverde ook belangrijke geschriften over de bewegingen van het protoplasma en der kleurlooze bloedligchaampjes en vervaardigde een vernuftig uitgedachten toestel om laatstgenoemden gade te slaan. Met de beschrijving daarvan opende hij in 1865 het door hem gestichte „Archiv für mikroskopische Anatomie”. Groot zijn de verdiensten van Schultze tevens met betrekking tot de microscopie, welke hij met talrijke hulpmiddelen verrijkte. Hij, overleed te Bonn den 16denJanuarij 1874. Van zijne overige geschriften vermelden wij:
„Beiträge zur Kenntnis der Landplanarien (1857)”,
— „Zur Kenntnis der elektrischen Organe der Fische (1858)”,
— „Die Hyalonemen (1860)”,
— „Das Protoplasma der Rizopoden und der Pflanzenzellen (1863)”,
— „De ovorum ranarum segmentatione (1863)”,
— „Zur Anatomie und Physiologie der Retina (1867)”,
— „Ueber die zusammengesetzten Augen der Krebse und Insekten (1868)”,
— en „Observationes de structura cellulorum fibrarumque nervearum (1868)”
Fritz Schultze, een ijverig beoefenaar der wijsbegeerte, geboren den 7den Mei 1846 te Celle in Hannover. Hij bezocht in 1865 de universiteit te Jena, studeerde er eerst in de regten, daarna in de wijsbegeerte, en zette deze Studie voort te Göttingen en te München. Inmiddels schreef hij: „Die Thierseele (1868)” en „Der Fetichismus (1871)”, vestigde zich in het najaar van 1871 als privaatdocent te Jena, werd er in 1875 buitengewoon hoogleeraar en zag zich in 1876 benoemd tot gewoon hoogleeraar aan de polytechnische school te Dresden. Hij schreef voorts:
„Georgios Gemistos Plethon (1871)”,
— „Der Religionsunterricht in Deutschlands Schulen und seine Verbesserung (1872)”,
— „Du solst nicht falsch Zeugnis reden wider deinen Nächsten (1873)”,
— „Geschichte der Philosophie der Renaissance (dl 1, 1874)”,
— „Kant und Darwin (1870)”,
— „Ueber Bedeutung und Aufgabe einer Philosophie der Naturwissenschaft (1877—1878)”.
Daaruit blijkt, dat hij de nieuw-Kantiaansche rigting volgt.