Scholten. Onder dezen naam vermelden wij:
Benjamin Petrus van Wesele Scholten, een verdienstelijk Nederlandsch regtsgeleerde, geboren te Amsterdam den 23sten September 1763. Hij studeerde en promoveerde in de regten en letteren en werd in 1787 pensionaris van Schiedam, later van Delft, welke betrekking hij tot 1795 waarnam. Nadat hij voorts eenige jaren als ambteloos burger gesleten had, werd hij in 1802 lid van den gemeenteraad te Delft en in 1807 raadsheer in het departementaal geregtshof te ’s Gravenhage. Voorts benoemde koning Lodewijk hem tot lid van belangrijke commissiën en schonk hem de Orde der Unie. Na het herstel onzer onafhankelijkheid werd hij lid en kamerpresident van het hoog geregtshof, ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw en curator der Leidsche hoogeschool. Ook werd hij directeur der Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te I Haarlem en lid der Maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden, en overleed den 26sten April 1829.
Wessel Scholten, een Nederlandsch godgeleerde, geboren den 8sten Mei 1785. Hij studeerde en promoveerde te Utrecht in de godgeleerdheid, werd achtervolgens predikant te Vleuten, Harderwijk en Delft, waar hij in 1851 zijn emeritaat verkreeg, en vestigde zich vervolgens te Leiden, waar hij den 5denDecember 1856 overleed. Hij was lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap en van de Maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden. Hij heeft een groot aantal leerredenen en vlugschriften in het licht gegeven.
Johannes Henricus Scholten, een uitstekend Nederlandsch godgeleerde en een zoon van den voorgaande. hij werd geboren te Vleuten den 17den Augustus 1811, studeerde te Utrecht in de letteren en in de godgeleerdheid, promoveerde aldaar in 1836 met de kap, werd in 1838 predikant te Meerkerk, in 1840 hoogleeraar te Franeker, in 1843 buitengewoon en in 1845 gewoon hoogleeraar te Leiden, en schreef:
— „De leer des Vaders des Zoons en des H. Geestes. Eene bijdrage tot de kennis van het wezen des Christendoms (1845)”,
— „Over het godsbegrip van Krauze (1846)”,
— „Mr. C. W. Opzoomer op het gebied der godgeleerdheid en wijsbegeerte beoordeeld (1846)”,
— „De leer der Hervormde Kerk in hare grondbeginselen uit de bronnen voorgesteld en beoordeeld (1848—1854, 2 dln; 2de druk 1860)”,
— „Antwoord aan mr. Is. da Costa (1852)”,
— „Historisch-kritische inleiding tot de schriften des Nieuwen Testaments (1853—1856)”,
— „Geschiedenis der godsdienst en wijsbegeerte (1854)”,
— „Geschiedenis der christelijke godgeleerdheid gedurende het tijdperk des Nieuwen Testaments (1856)”,
— „De vrije wil. Kritisch onderzoek (1859)”,
— „Het kritisch standpunt van C. W. Opzoomer (1860)”,
— „Over de oorzaken van het hedendaagsche materialisme (1860)”,
— „De oudste getuigenis aangaande de schriften des N. T.’s (1860)”,
— „Het Evangelie naar Johannes. Kritisch-historisch onderzoek (1864)”,
— „Supranaturalisme in verband met den Bijbel, Christendom en Protestantisme. Eene vraag des tijds beantwoord (1867)”,
— „De doopsformule (1869)”,
— „Het oudste evangelie. Kritisch onderzoek naar de samenstelling, de onderlinge verhouding, de historische waarde en den oorsprong der Evangeliën naar Matheus en Marcus (1868)”,
— „Het Paulinische Evangelie. Kritisch onderzoek van het Evangelie naar Lucas (1870)”,
— „De apostel Johannes in Klein-Azië. Historisch-kritisch onderzoek (1871)”,
— „Is de schrijver van het boek der Handelingen dezelfde als die van het derde Evangelie ? (1873)”,
— „Strausz en het Christendom (1873)”,
— een bundel leerredenen en drie Latijnsche redevoeringen. Daarenboven leverde hij bijdragen in verschillende godgeleerde tijdschriften.
Willem, Albert Scholten, een verdienstelijk Nederlandsch industrieel. Hij werd geboren te Loenen op de Veluwe (Gelderland) den 6den October 1819, en verloor reeds vroeg zijn vader, predikant aldaar. Hij ontving zijne opleiding te Zutfen en onderscheidde zich reeds als knaap niet slechts door leergierigheid, maar ook door ongemeene volharding. Meer geneigd tot de studie der technische, dan tot die der klassieke vakken, zocht en vond hij spoedig plaatsing in eene fabriek. Ras echter ontwaakte bij hem de lust om als reizend gezel naar den vreemde te trekken, ten einde aldaar zijn kennis van het fabriekwezen te vermeerderen. Nadat hij er met opmerkzaamheid had rondgezien, keerde hij naar het Vaderland terug en stichtte eene verfstoffen- en aardappelmeelfabriek te Warnsveld bij Zutfen (1838), en toen deze (1841) eene prooi der vlammen werd, begaf hij zich naar de provincie Groningen en deed eene nieuwe fabriek van dezelfde artikelen verrijzen te Foxhol (gemeente Hoogezand, 1841), waarna hij, een paar jaar later, de verffabriek veranderde in eene aardappelstroopfabriek. Hier had hij jarenlang wegens bekrompenheid van geldmiddelen met groote moeijelijkheden te worstelen, maar het vertrouwen op de deugdelijkheid zijner zaak verliet hem geen oogenblik. Teregt kon hij boven deze fabriek dan ook het woord „Eureka” schrijven.
Door zijne onwrikbare volharding en door zijn onvermoeiden ijver, gepaard aan een genialen blik in de omstandigheden des tijds, kwam hij alle bezwaren te boven, zoodat hij zijne fabriek uitbreidde en met nieuwe ondernemingen ging vermeerderen. Zoo werd hij in 1854 door aankoop eigenaar van de grootste aardappelbranderij in ons Vaderland. Vervolgens werden door hem opgerigt eene aardappelmeel-, stroop-, sago-, dextrine- en beenzwartfabriek te Zuidbroek (1859), de suikerraffinaderij „Selfhelp” te Groningen (1862), eene aardappelmeelfabriek te Veendam (1866), en eene te Stadskanaal (1866). Intusschen was de blik van den ondernemenden industriëel ook gevestigd op het buitenland. Te Brandenburg aan de Havel verrees in 1866 zijne aardappelmeel en stroopfabriek „Foxhol”, en in 1869 eene andere te Neu-Rüppin. Een jaar later stichtte Scholten de fabriek „Willem III” te Tarnow in Galicië en in 1872 eene naar zijn oudsten opzigter genoemde te „Petrokow” (Polen). Eene fabriek, in 1870 gesticht te Tangermünde aan de Elbe, werd in 1875 naar Landsberg aan de Warthe overgebragt, evenals die van Tarnow naar Olmütz. Bovendien werd door hem in 1877 nog eene aardappelmeel- en stroopfabriek hier te lande aangekocht en wel te Zuidwending (gemeente Veendam), zoodat het getal zijner fabrieken twaalf bedraagt, welke gedreven worden door 34 stoomketels met 30 stoommachines, te zamen van meer dan 1000 paardenkrachten.
In deze fabrieken wordt jaarlijks voor millioenen omgezet, en zij verschaffen aan honderden werk en brood. Bovendien ondersteunde Scholten krachtig de NederlandschAmerikaansche stoombootmaatschappij, waarvan eene boot zijn naam draagt.
Deze verdienstelijke nijverheidsondememer is ridder van de Orde van den Nederlandschen Leeuw en van het Legioen van Eer, en doet thans op de Groote Markt te Groningen eene woning bouwen, die, welligt eenige tonnen gouds kostende, de stad zijner inwoning tot sieraad zal verstrekken.