Montanisten zijn de aanhangers eener kettersche secte uit de 2de eeuw. Zij onderscheidden zich door hunne dweepzieke, ascetische rigting. Men beschouwt als hun stichter een Phrygiër, Montanus genaamd, die, ondersteund door 2 dweepzieke vrouwen, Maximilla en Priscilla, optrad als de door Christus beloofde Heilige Geest. De hoofdleer van deze secte was die der volmaakbaarheid van het Christendom.
Daar volgens hunne meening de wederkomst van Christus en de voleindiging der Kerk in het Duizendjarig Rijk, waarvan de Phrygische stad Pepuza het middelpunt zou wezen, eerlang konden verwacht worden, drongen de Montanisten aan op verbetering van het Christelijk leven door losmaking van alle banden, die den mensch aan de vergankelijke wereld boeiden. Hieruit vloeide hun eisch voort van eene gestrenge onthouding en van harde boetedoening, — daarom verwierpen zij het tweede huwelijk, terwijl zij ook het eerste niet aanprijzenswaardig noemden, — daarom waren zij afkeerig van alle kunst, van alle wereldlijke beschaving en van alle levensvreugd. Zij vonden niet alleen aanhangers in Klein-Azië, maar ook in Gallië, Italië en Noord-Afrika. Hier leefde hun meest beroemde vertegenwoordiger Tertullianus.