Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Meyerbeer (Giacomo)

betekenis & definitie

Meyerbeer, eigenlijk Jakob Meyer Beer, een beroemd componist, geboren te Berlijn den 5den September 1791, was de zoon van een rijken bankier en gaf reeds vroeg blijken van een ongemeenen aanleg voor muziek. Op 9-jarigen ouderdom behoorde hij tot de beste klavierspelers van Berlijn en ontving onderwijs van Clementi, alsmede van Zelter. Volgens anderen studeerde hij onder de leiding van Bernhard Anselm Weber. Op 15jarigen leeftijd begaf hij zich naar den abt Vogler te Darmstadt, waar hij zich met Karl Maria von Weber en Gänsbacher gedurende 3 jaren vlijtig oefende.

Tegen het einde van dien tijd gaf hij vierstemmige geestelijke gezangen in het licht, en na de uitgave zijner cantate: „Gott und die Natur” werd hij hofcomponist van den Groothertog te Darmstadt. Op zijn 18de jaar ging hij naar München, waar hij zijne eerste opera: „Jephtha’s Tochter” ten tooneele bragt en als klavierspeler grooten bijval verwierf. Daarna trok hij naar Weenen, waar zijn klavierspel desgelijks werd toegejuicht, terwijl zijne comische opera: „Abimelek oder die beide Khalifen” en het monodrama: „Thevelinda” niet in den smaak vielen. Nu reisde hij naar Italië en bereikte Venetië, toen er alles van geestdrift blaakte voor den „Tancredo” van Rossini.

Ook Meyerbeer werd daardoor weggesleept en hij vormde zich naar het voorbeeld van den Italiaanschen meester, zooals blijkt uit zijne opera’s: „Romilda e Costanza (1818)”, — „Semiramide reconosciuta (1819)”, — „Emma di Resburgo (1820)”, — „Margherita d’Anjou (1822)”, — L’Esule di Granada (1823)”, — en „II Crociato in Egitto (1824).” De meeste van deze werden met bijval begroet. In 1826 ging hij naar Parijs en bleef aldaar gevestigd, en in 1831 verscheen zijne beroemde opera : „Robert Ie Diable”, waarin hij de navolging van Rossini had laten varen en met eene oorspronkelijke methode optrad. Dat stuk maakte hem wereldberoemd, en werd in 1836 gevolgd door de opera: „Les Huguenots”, die zich ook thans nog op het répertoire bevindt van de Groote Opera te Parijs. Van zijne overige opera’s noemen wij: „Ein Feldlager inSehlesien(1844)”, — „Le Prophéte (1849)”, zeker het beste en meest gevierde van zijne latere stukken, — „L’Etoile du Nord (1854)”, — „Le pardon de Ploërmel (1859)”, — en „L’Africaine (1865).” Hij heeft daarenboven een groot aantal andere muziekstukken gecomponeerd. In 1834 benoemde de Honing van Pruissen hem tot Hofkapèlmeester en in 1842 tot directeur-generaal der muziek. De universiteit te Jena verleende hem het diploma van doctor in de muziek. Hij overleed te Parijs den 2den Mei 1864.

< >