Abraham Lincoln, de 16de president der Vereenigde Staten van Noord-Amerika, werd geboren den 12den Februarij 1809 in een blokhuis in Hardin-County in den Staat Kentucky en behoorde tot een stam van Kwakers in Pennsylvanië, welke jaren lang in het verre Westen als pionniers der beschaving een harden strijd voerden. Zijn grootvader was uit Virginia naar Kentucky vertrokken en aldaar in 1784 door de Indianen vermoord. Zijn vader trok, toen Abraham den ouderdom van 8 jaren bereikt had, naar Spencer-County in Indiana en bleef er tot 1830. Daar bragt de jeugdige Lincoln zijne dagen door als bouwknecht, bootsman, houthakker en helper bij het laden van schepen.
Slechts gedurende een half jaar was het hem vergund de school te bezoeken. Op 19-jarigen leeftijd kreeg hij wat meer te zien, daar hij toen als bootsman de Mississippi afvoer naar Nieuw-Orleans. Toen zijne ouders zich in 1830 in Macon-County in Illinois vestigden, bouwde hij zelf het thans nog voorhandene blokhuis, waarin zij woonden. Bij het uitbarsten van den Indianenoorlog in 1832 organiseerde hij eene kompagnie vrijwilligers en diende als kapitein gedurende den kortstondigen veldtogt tegen Black-Hawk. Na zijn terugkeer opende hij een galanteriewinkel te Nieuw-Salem en spande zich tevens in om zijne kennis uit te breiden. Weldra echter ging hij failliet en nam het besluit om advocaat te worden. Schoon slechts gebrekkig voorbereid, vestigde hij zich in 1836 te Springfield, de hoofdstad van den Staat, en verwierf als pleitbezorger weldra grooten roem. Daarenboven maakte hij zich door zijne gevatheid en geestigheid, door zijne regtschapenheid en onomkoopbaarheid algemeen bemind, zoodat de Whigs hem tot afgevaarde kozen naar het Wetgevend Ligchaam in den Staat, waarin hij zitting hield tot 1840.
In 1847 vertrok hij als afgevaardigde voor Midden-Illinois naar het Congrès, waar hij zich door vrijzinnige beginselen onderscheidde. Vooral echter werd zijn naam bekend, toen in 1858 de republikeinen in Illinois hem candidaat stelden voor het lidmaatschap van den Senaat te Washington tegenover den invloedrijken senator Stephens A. Douglas. Deze verkiezingsmanoeuvre was een der schermutselingen, die den 3 jaar later uitbarstenden burgeroorlog voorafgingen. Douglas loochende het regt van den Bond, om de slavernij in de daartoe behoorende territoriën te verbieden, terwijl Lincoln de onderstelling bestreed, dat slavernij en vrijheid evenzeer regt van bestaan hebben en dat de oppermagt des volks zich zoover uitstrekt, dat zij alle regtsbeginselen verguizen en zelfs de slavernij wettigen kan. Hoewel Lincoln wegens eene voor hem ongunstige verdeeling der kiesdistricten het onderspit moest delven, betoonde hij in dien strijd veel moed en beleid en bewees, dat hij tegen zijn mededinger was opgewassen. Op grond van zijne daarbij geblekene gevoelens en talenten werd hij in Mei 1860 door de Republikeinen van het geheele land, daartoe te Chicago vertegenwoordigd, tot candidaat voor het presidentschap benoemd, en den 6den November van dat jaar zag hij zich tot die waardigheid gekozen. Alle vrije Staten stemden voor Lincoln behalve New-Jersey, waar de stemmen verdeeld waren. Die uitkomst strekte aan de slavenhoudende Staten tot voorwendsel, om den Bond te verlaten en den reeds voorbereiden burgeroorlog te beginnen.
Lincoln reisde den 11den Februarij 1861 van Springfield naar Washington en moest zich bij nacht vermomd door Baltimore spoeden, omdat er zijn leven in gevaar was. In de redevoering, welke hij den 4den Maart 1861 bij het aanvaarden van zijn ambt uitsprak, deed hij vruchtelooze pogingen, om de Zuidelijke Staten van zijne goede bedoelingen te overtuigen. Toen voorts den 13den April de troepen van Zuid-Carolina een aanval deden op het fort Sumter, riep hij 2 dagen daarna 75000 vrijwilligers op, en de aanvang was dáár van een vierjarigen bloedigen burgeroorlog, waarin de president de vlagvoerder van het vrije Noorden werd. Intusschen beschouwde Lincoln zelfs tot aan het einde van 1862 den strijd nog niet in zijne eigenlijke beteekenis, namelijk als een strijd der vrijheid tegen de slavernij, maar als eene burgerregtelijke daad, en den oorlog als eene soort van geregtelijke executie, dienende om de oproerige bewoners van het Zuiden tot gehoorzaamheid te dwingen. Nadat hij eenmaal tot andere inzigten gekomen was en de afschaffing der slavernij afgekondigd had, ging hij in die rigting voort en voerde oorlog in den geest der vrijheid. In 1864 op nieuw candidaat gesteld voor het presidentschap, verkreeg hij de stemmen van alle (25) Staten, welke aan de verkiezing deel namen, met uitzondering van die van Jersey, Delaware en Kentucky, en aanvaardde den 4den Maart 1865 nogmaals het bewind. Toen Richmond den 8sten April bezweken was, hield hij er daags daarna zijn intogt, door de Negers met geestdrift begroet, en den 9den April gaf ook generaal Lee, de opperbevelhebber der Zuidelijken, zich over.
Daardoor had hij eene roemrijke overwinning behaald en hij mogt hopen op een aantal rustige jaren, toen op den 14den April 1865 des avonds te 9½ uur een dweepziek aanhanger der Zuidelijken, de tooneelspeler J. Booth, hem in Ford’s Théater te Washington onder den uitroep: „Sic semper tyrannis” met een pistoolschot vermoordde. Zijn lijk werd met een weidschen rouwstoet naar Springfield gebragt en aldaar op een door den Staat aangekocht stuk grond ter aarde besteld. Lincoln verbond een uitmuntend karakter met groote bescheidenheid en ongemeene welwillendheid, en hij paarde daaraan eene oorspronkelijke geestigheid, een helder verstand en een gezond oordeel, terwijl hij in zijne daden zeer bezadigd was. Nooit liet hij zich wegslepen door eene oogenblikkelijke geestdrift of zich vervoeren tot uiterste maatregelen. Intusschen bleef hij getrouw aan zijne beginselen en bragt met onbaatzuchtig pligtbesef den vreeselijken burgeroorlog tot een gewenscht einde. Na Washington behoort hij tot de meest populaire staatslieden in de noordelijke Staten van Noord-Amerika.