Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Leeuwerik

betekenis & definitie

Leeuwerik (Alauda) is de naam van een kleinen vogel, tot de orde der Zangvogels (Cantatores) en tot de familie der Kegelsnaveligen (Conirostres) behoorende. Hij onderscheidt zich door een regten, langen, sterken nagel aan den achterteen, alsmede door zijne gewoonte om zijn nest op den grond te bouwen. Hij heeft een regten, puntigen, vrij harden bek met bijna ronde en bedekte neusgaten, terwijl de laatste slagpennen lang en puntig zijn en de staart vrij kort is. Hij is grijs of donkerbruin van kleur, voedt zich vooral met insecten en behoort tot de trekvogels, die in den aanvang der lente ons Vaderland bezoeken en tegen den herfst weder naar het zuiden trekken.

De leeuwerikken zijn nuttige dieren, daar zij eene verbazende menigte insecten verdelgen, en tevens aangename zangers; velen van hen hebben de gewoonte, zich tot eene aanzienlijke hoogte te verheffen, en vandaar hun gezang te doen weergalmen. Van de soorten noemen wij: De veldleeuwerik (A. arvensis), welke zich onderscheidt door den witten buitenrand der beide zijvederen van den staart. Deze vogel verschijnt reeds in Februarij, maakt liefst zijn nest op bouwlanden, vertrekt in October naar het zuiden, en komt voor tot hoog in het noorden. Het wijfje broedt in den zomer tot 3-maal toe, telkens op 3 tot 6 eijeren. Vooral in Midden-Duitschland worden zij in het najaar bij millioenen gevangen en genuttigd. Grooter is de kuifleeuwerik (A. cristata; zie bijgaande figuur), die veel zeldzamer is, minder luid zingt en ook niet tot de trekvogels behoort. De boschleeuwerik (A. arborea) of heideleeuwerik is desgelijks gekuifd, maar kleiner dan de veldleeuwerik en nestelt bij voorkeur in de heide. Wegens het zachte gezang van dezen vogel heeft men hem gaarne in een kooi.

< >