Edme François Jomard, een verdienstelijk Fransch aardrijks- en oudheidkundige, geboren te Versailles den 17den November 1777, was in 1794 een van de eerste leerlingen der Polytechnische school en nam in 1798 deel aan den veldtogt naar Egypte. Schoon belast met drukke topographische werkzaamheden, verzuimde hij niet de oude gedenkteekens des lands in teekening te brengen en te beschrijven.
Toen hij in 1802 naar Frankrijk terugkeerde, ontving hij bevel, om zich naar Beijeren te begeven en aldaar de opmetingen langs de grenzen van Bohemen enz. te besturen. In 1803 riep men hem terug naar Parijs, opdat hij aldaar zou medewerken aan de „Description de l'Egypte”, en na den dood van Conté werd hij secretaris van de daartoe benoemde commissie. Na den Vrede van 1814 begaf hij zich ten behoeve zijner oudheidkundige studiën naar Engeland. Bij zijn terugkeer in zijn vaderland werd hij lid der commissie tot invoering van het wederkeerig onderwijs, in 1818 lid van de Académie des Inscriptions en kort daarna honorair lid van verschillende buitenlandsche académiën. In 1821 ontwierp hij het reglement voor het aardrijkskundig genootschap, en zijn invloed op de Afrikaansche aangelegenheden werd allengs grooter.
Hij bezorgde de uitgave van: „Voyage à l'oasis de Thèbes (1820)” van Cailliaud, — bevorderde het verschijnen der „Histoire de l’Egypte (1823)” van Mangin, alsmede van de „Dictionnaire wolof (1823)” van Dard en van een „Voyage à l'oasis de Syouah (1823)”. Die geschriften wekten de opmerkzaamheid van Mehemed-Ali, die hem te Parijs met de opleiding van eenige Egyptische jongelingen belastte. In 1828 werd hij custos der kaarten en plans aan de Koninklijke Bibliotheek, en in 1839 conservator van die afdeeling. Hij overleed te Parijs den 22sten September 1862. Voor de groote „Beschrijving van Egypte” heeft hij 6 deelen geleverd, en daarenboven vele kleine geschriften over onderwijs, oudheidkunde enz. nagelaten.