Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Gastvrijheid

betekenis & definitie

Gastvrijheid was in de dagen der oudheid een door godsdienst en gewoonte geheiligde pligt, eene loffelijke deugd, die met groote trouw en opregtheid bij alle eenigzins beschaafde volkeren beoefend werd. Een natuurlijk gevoel van menschlievendheid spoort ieder aan, den vreemden, hulpeloozen reiziger van voedsel en eene rustplaats te voorzien , om hem te verplegen en te beschermen; doch dit werd daarenboven bij de Israëlieten en Arabieren, bij de Grieken en Germanen door de godsdienst voorgeschreven. Vooral de Arabier neemt zelfs nog heden den pligt der gastvrijheid met de meeste naauwgezetheid in acht, — en uit de zangen van Homérus blijkt, dat ook de oude Grieken daarin geenszins te kort kwamen. Zeus (Jupiter) zelf droeg den naam van Xenios (de Gastminnende) en nam alle vreemdelingen zonder onderscheid in zijne hoede, — daarom vonden er allen bij den Griek eene veilige wijkplaats aan den huiselijken haard.

Vooral openbaarde zich de gastvrijheid van hare bekoorlijkste zijde bij de komst van geliefde bloedverwanten. Roerend is in het vierde boek der „Odyssee” de beschrijving van de wijze, waarop de jeugdige Telémachus bij Menelaüs ontvangen wordt. Maar ook vreemdelingen ondervonden eene menschlievende behandeling, zooals Odysseus (Ulysses) op zijne omzwervingen bij de onschuldige en blijmoedige Phaeaken. Een gast werd naar het bad gebragt, van andere kleederen voorzien en verpleegd, en men verheugde zich in zijne mededeelingen. Eerst na verloop van 9 of 10 dagen zocht men den naam van den gast te weten te komen, en de blijdschap werd verdubbeld, wanneer de gastheer ontdekte, dat hij met den gast of diens bloedverwanten in vriendschappelijke betrekking stond. Ook sloot men in den tijd der Grieksche oudheid overeenkomsten van gastvrijheid, namelijk verdragen van wederzijdsche verpleging, niet alleen voor de contractanten zelven, maar ook voor hunne kinderen en nakomelingen, en dit bevorderde niet weinig het onderling verkeer. Zij, die de overeenkomst sloten, braken een ring doormidden en elk van hen behield daarvan eene helft. Zulk een halve ring was later het herkenningsteeken, en wie daarmede verscheen, werd met de meeste zorg en voorkomendheid ontvangen, ja, bij het weggaan met geschenken overladen.

De verandering van den maatschappelijken toestand, die thans aan ieder gelegenheid geeft om in logementen zijn intrek te nemen en voor eenig geld in al zijne behoeften te voorzien, heeft de voormalige gastvrijheid overbodig gemaakt. In de middeleeuwen bestond zij nog eenigzins in de kloosters en ridderburgten, — heden ten dage is zij in beschaafde landen nagenoeg geheel verdwenen. Daardoor is eene reine bron der edelste gezindheden verdroogd, en duizenden zijn daardoor verstoken van het genot, dat zij in een gastvrijen kring genieten, terwijl andere duizenden daardoor het hartverheffend voorregt missen, dat in het herbergen van den vreemdeling — in het oefenen eener onbekrompene gastvrijheid gelegen is. De Nederlander is doorgaans te eenzelvig om in ruime mate gastvrij te wezen, hoewel vrienden en bekenden hem steeds welkom zijn; dat hij echter niet ongeschikt is, om de deugd der gastvrijheid te ontwikkelen, blijkt uit den geest, die op Java en in andere overzeesche bezittingen onder de Nederlanders heerscht.

< >