Castilho. Onder dezen naam vermelden wij:
Antonio Felidano Castilho, een der beste Portugésche dichters van den nieuweren tijd. Hij werd geboren te Lissabon den 26sten Januarij 1800, verloor op zijn 6de jaar één zijner oogen en kon met het andere slechts gebrekkig zien, maar was met eene ongemeene weetgierigheid bezield en bezocht in 1816 de universiteit te Coimbra, om er volgens den wensch van zijn vader in de regten te studéren. Meer echter gevoelde hij zich aangetrokken door natuurlijke historie, natuurkunde en fraaije letteren.
Reeds als student gaf hij zijn „Cartas de Echo e Narcisso” in het licht, die in korten tijd een 4den druk vereischten en gevolgd werden door „A primavera, colleçao de poematos (1822 en 1837)”. Hij was echter niet zeer gelukkig: eene aanzienlijke jonkvrouw, wier liefde hij door zijne gedichten verworven had, schonk hem wel hare hand, maar werd hem na 2 jaar door den dood ontrukt, — eene betrekking, waarmede koning Jan VI hem bekleedde, werd opgeheven, en onder de heerschappij van dom Miguël moest hij de vlugt nemen. Later keerde hij naar Lissabon terug en werd er lid van de Académie van Wetenschappen.
Hij leverde eene vertaling van de „Gedaantewisselingen” van Ovidius, van de „Amores” en van eenige treurspelen van Ducis, — voorts „Amor e melanconia o a novissima Heloisa (1828)”, — „A noite de Castello (1836)”,— „Camoes (1849)” enz. Zijne gedichten zijn fraai van vorm en bevatten vooral uitmuntende natuurtafereelen. Van de uitgave zijner gezamenlijke gedichten zijn een paar deelen verschenen, en als commissaris-generaal van het volksonderwijs heeft hij tot verbetering der scholen veel bijgedragen.
Augusto Federigo Castilho, een jongeren broeder van den voorgaande. Hij vertaalde de „Pharsalia” van LUCANUS , gaf met zijn broeder Antonio Felidano een werk uit, getiteld „Quadros historicos da Portugal”, en overleed in 1841 als priester in het bisdom Aveiro.
José Felidano Castilho, een broeder der beide voorgaanden. Hij werd geboren te Lissabon in 1812, studeerde te Coimbra, moest in 1829 de wijk nemen en verwierf den doctorsrang te Parijs. Hier schreef hij met zijn jongsten broeder Alexander een „Traité de mnémonique”, eene „Dictionnaire de mnémonique” en een „Traité de sténographie”. Later keerde hij naar Portugal terug, bekleedde er verschillende posten, redigeerde een gematigd-liberaal dagblad en moest in 1835 nogmaals zijn vaderland verlaten. Hij woonde toen geruimen tijd te Hamburg en vertrok vervolgens weder naar Portugal, waar hij aan de Nationale Boekerij te Lissabon werd geplaatst, waarna hij zich in 1847 naar Brazilië begaf.