Braccio da Montone (Andréa), een voorspoedige en vermetele partijganger, werd geboren te Perugia in 1368. Hij behoorde tot de familie Fortebracci en werd in den strijd der Guèlfen en Ghibellijnen bij de nederlaag van deze uit zijne geboortestad gebannen. Nu streed hij in dienst van Florence tegen Ladislaus, koning van Napels, volgde hertog Lodewijk van Anjou naar Rome en woonde in 1411 den slag bij Rocca Secca bij, waarin Napels het onderspit moest delven.
In 1414 kwam hij in dienst van paus Johannes XXIII, die hem tot gouverneur van Bologna benoemde. In die betrekking verzamelde hij geld en troepen, liet Bologna voor 82000 goudgulden in handen van de oproerige burgers en trok met 24000 man naar Perugia, dat zich moest overgeven. Hij regeerde er aanvankelijk met wijsheid en overleg, trok in 1417 binnen Rome, waar de burgers hem tot beschermheer verkozen, maar moest voor de overmagt der Napolitanen onder Sforza weder de wijk nemen naar Perugia. Toen paus Martinus geene onderhandelingen met hem wilde aanknoopen, deed hij strooptogten op het Pauselijk gebieden versloeg het leger van Sforza, zoodat de Paus den vermetelen condottière tot stadhouder en opperbevelhebber verhief. Toen de Paus met hertog Lodewijk van Anjou tegen koningin Johanna van Napels zamenspande, koos Braccio de zijde van laatstgenoemde, nadat zij hem tot hertog van Capua en connetable des rijks benoemd en met 200000 goudguldens begiftigd had.
In 1421 bevond hij zich te Napels, waar hij zijn leger met dat van Alfonsus van Aragon, den aangenomen zoon der Koningin, vereenigde. Verdeeldheid tusschen dezen en de Koningin bragt hem tot het besluit, om den oorlog op eigen gelegenheid te voeren. Hij belegerde Aquila, maar werd bij een uitval der inwoners geslagen en gevangen genomen. Hierover was hij zoo mismoedig, dat hij geenerlei voedsel wilde gebruiken en zich door den hongerdood om het leven bragt (1424). — Ook zijn zoon Carlo, bijgenaamd Piccius, heeft, zich als een dapper krijgsbevelhebber bekend gemaakt.