Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Perugia

betekenis & definitie

Perugia, eene provincie en tevens een afzonderlijk landschap in het koningrijk Italië, wordt ook Umbrië genaamd en is gevormd uit de voormalige delegatie Perugia van den Kerkelijken Staat en de daarmede vereenigde delegatiën Orviéto, Riéti en Spoleto. Zij telt op nagenoeg 175 geogr. mijl omstreeks 550000 inwoners en is grootendeels bergachtig wegens talrijke uitloopers der Apennijnen, welke er in de Sibillijnsche bergen eene hoogte bereiken van 2458 Ned. el. Tusschen die bergketens en heuvels liggen bekoorlijke en wélbebouwde dalen, van welke wij de Umbrische vlakte, die zich tot aan Spoleto uitstrekt, en het dal van Terni vermelden. De voornaamste rivier is er de Tiber, die er onderscheidene zijrivieren opneemt.

Het bevat daarenboven vele meren en onder deze dat van Trasimene. De mild besproeide dalen leveren graan en peulvruchten, wijn (olivetano), moerbeziën, olijven en ooft, terwijl men in de bergstreek wouden en goede weiden aantreft. Uit het rijk der delfstoffen verkrijgt men er marmer, potklei, porselein-aarde, bouwsteenen, ijzererts en steenkolen, en er zijn 47 minerale bronnen. De nijverheid bepaalt er zich hoofdzakelijk tot de zijdeteelt.

De provincie is doorsneden van de beide spoorwegen van Florence naar Rome, en met den oostelijken van deze is de spoorweg naar Ancona verbonden.

De evenzoo genoemde hoofdstad ligt aan de Tiber en is amphitheatersgewijs gebouwd aan de helling van een berg, die zich ter hoogte van 520 Ned. el boven de oppervlakte der zee verheft. Zij is ruim gebouwd, door muren en wallen omringd en van groote voorsteden voorzien. Tot de 10 poorten behooren er de fraaije Porta Romana uit de 15de eeuw. Er zijn onderscheidene kerken, paleizen en sierlijke pleinen. De voormalige citadél werd in 1848 door het volk verwoest. De vroegere grachten rondom de stad zijn in fraaije wandelplaatsen herschapen. Op de Piazza Grimana verheft zich de schilderachtige triomfboog van Augustus, — op de Piazza del Papa het bronzen standbeeld van paus Julius III, — en van de Piazza del Sopramuro en de Piazza Vittorio Emmanuéle heeft men een heerlijk vérgezigt. Van de straten vermelden wij den breeden Corso, die door eene reeks van paleizen het Domplein met de Piazza Vittorio Emmanuéle verbindt.

De merkwaardigste kerken zijn er: de hoofdkerk van San Lorenzo, in spitsboogstijl, met kostbare schilderijen en kunstwerken, — de kerk van San Domenico, in 1304 door Giovanni Pisano ontworpen, maar in 1614 gedeeltelijk vernieuwd, — de basilica van San Pietro fuori di Mura, uit 3 schepen bestaande, in het jaar 1000 gesticht, met zuilen van graniet en marmer, en met merkwaardige schilderijen van Perugino, Sassoferrato en anderen, — die van San Francesco del Prato, in 1230 gebouwd en in 1748 hersteld, — en de van buiten 16-hoekige en van binnen ronde kerk van Sant’ Angelo. Andere merkwaardige gebouwen zijn er het stadhuis (Palazzo pubblico), in 1281 gebouwd, met een sierlijken gevel, — el Cambio of het gebouw voor wisselzaken, met 1600 fresco’s van Perugino en zijne leerlingen, — het klooster San Giuliano, thans een militair hospitaal, — en eenige paleizen van aanzienlijke geslachten, waaronder dat van Penna met eene belangrijke verzameling van schilderijen. Deze stad is de zetel van de prefectuur, van een bisschop en van onderscheidene regtbanken en telt 16000, doch met hare aanhoorigheden (als gemeente) bijna 50000 inwoners. Er is eene vrije universiteit met 3 faculteiten, terwijl er tevens leerstoelen zijn voor artsenijmengkunde, veeartsenijkunde, landbouw, letterkunde en oudheidkunde. Eene boekerij en een botanische tuin zijn er mede verbonden. In 1875 waren er 31 leeraren, doch slechts 74 studenten. Voorts heeft men er een lycéum, een gymnasium, eene technische school, eene kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen, eene académie voor schoone kunsten, een merkwaardig muséum van schilderijen, eene verzameling van oudheden, een muséum voor natuurlijke historie, eene groote gemeentelijke bibliotheek en 2 schouwburgen, en onderscheidene inrigtingen van weldadigheid. Niet ver van de stad, aan den weg naar Rome, vindt men de Grotta dei Volumn met Etruscische grafkamers.

Perugia droeg in de dagen der Oudheid den naam van Perusia en was eene der twaalf steden van Etrurië. In 310 vóór Chr. werd zij door den Romeinschen consul Q. Fabius veroverd. Nogmaals werd zij ingenomen gedurende den Perusinischen Oorlog (41—40 vóór Chr.), toen Lucius Antonius, een broeder van den triumvir M. Antonius, tijdens zijn verzet tegen Octavianus derwaarts terugtrok en er door dezen belegerd werd. Nadat. zij, door een vreeselijken hongersnood gedwongen, zich overgegeven had, deed Octavianus er 3-of 400 aanzienlijke ingezetenen op het altaar van C. Caesar ter dood brengen. De stad, aan plundering overgeleverd, werd eene prooi der vlammen. Augustus deed haar uit hare asch verrijzen, en onder den naam van Perusia Augusta werd zij eene der sterkste vestingen van Umbrië. In 546 werd zij nogmaals veroverd en verwoest door Totilas, koning der Gothen. Nadat zij door Narses aan het Oost-Romeinsche rijk was toegevoegd, viel zij in 508 in de handen der Longobarden, in 774 in die van Karel de Groote, en diens zoon Lodewijk de Vrome schonk haar aan den Paus.

Intusschen behield Perugia een zelfstandig burgerlijk bestuur, waarvan verschillende aanzienlijke geslachten zich zochten meester te maken. In 1416 verwierf Andreas Braccio di Montone de heerschappij en onderscheidde zich door zachtmoedigheid en beleid. Na zijn dood kwam de stad onder het gezag van den Paus en verloor daardoor hare staatkundige zelfstandigheid. Later evenwel werd de stad beroemd als de zetel van de beroemde meesters der Umbrische schilderschool. In 1543 werd zij door den Paus geheel en al tot onderwerping gebragt en, na het bouwen eener citadél, door een cardinaal-legaat geregeerd. De stedelijke wetten, in 1553 door paus Julius III uitgevaardigd, vergunden haar enkel in schijn eenige vrijheden.

Nadat zij in 1797 door de Franschen was ingenomen, behoorde zij korten tijd tot de Romeinsche Republiek. In 1809 viel zij ten deel aan het koningrijk Italië, en in 1814 weder aan den Paus. In 1832, 1838 en 1854 had zij veel te lijden van aardbevingen. Den 31stenn Mei 1849 werd zij door de Oostenrijkers onder Liechtenstein bezet. In Junij 1859 barstte er een opstand uit ter gunste van eene aansluiting aan Piémont, maar hij werd door de pauselijke troepen onder kolonel Schmidt op eene bloedige wijze onderdrukt. In het laatst van 1860 echter werd de stad met de geheele delegatie aan Piémont toegewezen.

< >