Bohus is de naam van een gewest in het zuidwesten van Zweden, hetwelk over eene lengte van 20 geogr. mijlen zich uitstrekt van de Gotha-elf tot aan de grenzen van Noorwegen ten westen van het Wener-meer. Het vormt het tegenwoordige Bohus- of Göthaburg-län, hetwelk op 89,9 □ geogr. mijl ruim 200000 inwoners telt. Het land is er langs de kust rotsachtig en kaal; meer binnenwaarts verheffen zich boschrijke heuvelen ter hoogte van 100 meter, tusschen welke vruchtbare akkers en vriendelijke dalen met verstrooide hoeven zich uitstrekken.
Aan de kust vindt men eene menigte visschersdorpen. Over het geheel is de natuur er ruw en ongastvrij; het landschap is het oude Alfhem, het land der Wikingen. De bewoners droegen weleer den naam van Wikväringer of “Baai-verdedigers” en stonden in een slechten reuk; zij houden zich thans vooral bezig met het verzamelen van mos.
Voorheen behoorde Bohus aan Noorwegen en Denemarken, maar kwam in 1658 bij den Vrede van Böskilde onder Zweedsche heerschappij. Merkwaardig zijn er de bouwvallen van het Bohus-kasteel ten noorden van Gothenburg bij de stad Kong-elf op een rotsblok in de Götha-elf. Het werd in 1308 door Hakon VII, koning van Noorwegen, gebouwd, en was bij afwisseling eene bezitting van de Denen en Zweden. In zijne nabijheid versloeg in 1502 de Deensche prins Christiaan het Zweedsche leger onder Karl Knutsson en maakte zich van de vesting meester, die eerst bij den wapenstilstand van 9 October 1788 voor goed aan Zweden werd afgestaan.