Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Biedenfeld

betekenis & definitie

Van de personen van dezen naam noemen wij:

Ferdinand Leopold Karl, vrijheer von Bie­denfeld, een Duitsch letterkundige. Hij werd geboren te Karlsruhe in 1788, verloor als kind door een noodlottig schot zijn regterarm, stu­deerde te Heidelberg en te Freiburg in de regten en bekleedde onderscheidene aanzien­lijke staats-ambten.

In 1814 trad hij in het huwelijk met eene zangeres, waarna hij zijn ontslag nam en een zwervend leven leidde. Geruimen tijd bleef hij te Dresden en te Weenen, en in laatstgenoemde stad legde hij zich met ijver toe op de kennis van het tooneel. De stichting van een nieuwen schouwburg te Berlijn lokte hem derwaarts (1824), en toen Bethman het bestuur over die zaak liet varen, plaatsten de aandeelhouders hem aan het hoofd. Na verloop van een jaar werd hij opgevolgd door Holtei, en hij begaf zich naar Maagden­burg , om aldaar het bestuur over een nieuwen schouwburg op zich te nemen. Na vele reizen, gedurende welke hij zich te Hannover, Ham­burg, Stettin en Berlijn ophield, nam hij met Piehl tot in 1830 het bestuur op zich van den schouwburg te Breslau, vertoefde er eenige jaren als tooneelsclirijver, trok toen naar Leip- zig en in 1833 naar Weimar, waar hij zich steeds met letterkundigen arbeid bezig hield en zich belastte met het tijdschrift “Der Ele­gante”. Behalve zijn tooneelarbeid heeft hij een groot aantal oorspronkelijke en vertaalde romans en verhalen geleverd, en vooral veel geschreven over klooster- en ridder orden, voorts over wapenkunde, ooftbouw enz.

Ernst Gustav Benjamin, vrijheer von Bieden­feld , aanvoerder van het Badensche volksleger in 1849. Hij werd geboren te Karlsruhe den 24den Januarij 1792, trad als vaandrig in dienst bij het Badensche leger, en nam deel aan den veldtogt in Oostenrijk (1809), aan den togt naar Rusland (1812) en aan den strijd in Sak­sen. Hij was tegenwoordig in den slag van Lützen en Bautzen, in het gevecht bij Königsbrück en verwierf in den slag bij Leipzig den rang van kapitein. Ook onderscheidde hij zich in de jaren 1814 en 1815 en kwam in 1817 in garnizoen te Mannheim, waar hij tot in 1837 bleef. Toen werd hij tot majoor benoemd en naar Rastadt verplaatst.

Toen hij in 1843 zonder verhooging van rang gepensioneerd werd, begaf hij zich wrevelig en pruttelend naar Offenburg en vervolgens naar Bühl. Toen men wegens de oproerige bewegingen het be­sluit nam, om de landweer op de been te brengen, deed hij bij het Ministérie van oorlog aanvrage, om daarbij in zijn vroegeren rang te worden geplaatst, maar kreeg geen ant­woord. Daarentegen ontving hij van de Voorloopige regering den last om het opperbevel op zich te nemen over den eersten ban der ambten Bühl en Achern met de bedreiging, dat bij verzet van zijne zijde zijn pensioen ingetrokken en hij zelf in hechtenis genomen zou worden Hij gehoorzaamde, en de officieren en onderofficieren van het 3de

linie-regiment kozen hem tot aanvoerder. Hij streed bij Wiesenthal, Ubstadt en Bruchsal en in Niederwald tegen de Prnissen, doch werd binnen Rastadt ingesloten en na de overgave dezer vesting op den 9den Augustus 1849 gefusilleerd.

< >