Banjanen noemt men den stand der kooplieden in Indië, behoorende tot de 3de kaste. Zij zijn over geheel Azië en het oosten van Afrika verspreid en hebben op verscheidene plaatsen volkplantingen gesticht. Men vindt hen in Arabië, Perzië, aan de Caspische zee, aan de Wolga, in Astrakan, Afghanistan, Bokhara, China, aan de Roode zee, in Mozambique, Zanguebar enz.
Zij houden zich zeer streng aan hunne godsdienstige gebruiken, eten geen vleesch en dooden geen enkel dier. Te Soerate hebben zij zelfs een hospitaal voor oude, zieke dieren. Zij voeden zich met groenten, melk en boter, zijn bekend om hunne eerlijkheid en hunnen rijkdom en kleeden zich op eene schilderachtige wijze. Zij scheren het grootste gedeelte van het hoofd kaal en hullen zich in een wit gewaad met wijde mouwen, dat aan den hals sluitende is en boven de heupen met een gordel wordt zamengehouden.
Zij vormen eene groote vereeniging, welke een winstgevenden handel drijft. Aan haar hoofd staat een schatmeester, die door de leden der vereeniging wordt benoemd. Wegens hunne vroomheid, weldadigheid en verdraagzaamheid genieten zij overal — zelfs bij de Mohammedanen — eene groote achting. Wegens hunne uitgebreide handelsbetrekkingen zijn zij voor het binnenland van Hindostan de tusschenpersonen geworden voor den Britschen handel, zoodat zij een verbazend groot kapitaal omzetten.