Araujo de Azevedo (Antonio de — graaf van Barca), een Portugeesch staatsman, werd in 1752 te Lima geboren, stichtte hier eene staathuishoudkundige vereeniging, welke thans nog bestaat, en verwierf zich hierdoor eene plaats in de Academie van wetenschappen te Lissabon. In het jaar 1789 verkreeg hij de betrekking van ambassadeur te ’s Hage, en in 1797 werd hij naar Parijs gezonden, om er den vrede tusschen Frankrijk en Portugal tot stand te brengen. Het gelukte hem, dien vrede voorloopig op goede voorwaarden te sluiten, maar toen het Ministerie te Lissabon, verleid door de inblazingen van Engeland, de ratificatie vertraagde, trad het Directoire te Parijs terug.
Araujo zocht de bewindsleden door omkooping tot andere gedachten te brengen, maar werd in hechtenis genomen. Toen hij eenige maanden daarna in vrijheid was gesteld, begaf hij zich als gezant naar Berlijn en na den vrede van Amiëns naar Petersburg, van waar hij in 1808 naar Portugal teruggeroepen werd, om er in plaats van Al-meida de portefeuille van Buitenlandsche zaken en van Oorlog voor zijne rekening te nemen. De verwachtingen, die het volk van hem koesterde, werden echter niet vervuld. Hij werd door zijne diplomatieke agenten te Parijs slecht bediend, — hij had geen juist denkbeeld van de bedoelingen van Napoleon met betrekking tot Spanje en Portugal, — tevens was hij doof voor de waarschuwingen van goed ingelichte personen, — zoodat hij zich in een radeloozen toestand bevond, toen de afgrond zich opende voor zijn voet.
Terwijl men te Lissabon nog wankelde tusschen Frankrijk en Engeland, rukten de Fransche troepen in Spanje en kort daarna (November 1807) ook in het weerlooze Portugal. Junot bevond zich reeds in Abrantes vóórdat Araujo er iets van wist, — zoo groot was zijne onverschoonlijke zorgeloosheid. De duisternis begunstigde zijne vlugt, toen hij met de Koninklijke familie zich inscheepte naar Brazilië, — anders was hij niet ontkomen aan de woede des volks. Wél kwam hij schijnbaar in ongenade hij het Hof, maar behield er steeds een grooten invloed. In 1814 was hij minister van Marine en Koloniën, en in 1815 ontving hij den titel van graaf van Barca. Hij overleed in 1817.
Hij was een voorstander van wetenschap en beschaving. Te Rio de Janeiro werd door zijne zorg een leerstoel voor de scheikunde opgerigt, en zelf heeft hij eenige vruchten nagelaten van letterkundigen arbeid, namelijk een paar onuitgegeven treurspelen, eene vertaling van de Oden van Horatius, alsmede van de verzen van eenige nieuwere dichters.