Apostelorde of de orde der Apostelbroeders is eene kerkelijke secte der 13de en 14de eeuw. Zij was ééne dier vereenigingen, welke zich geroepen gevoelden om de Kerk te hervormen en, doordrongen van het besef der apostolische eenvoudigheid, openlijk optraden tegen de toenmalige weelderigheid van den geestelijken stand, terwijl zij zelve in haren overdreven ijver tot dolle dweeperij oversloeg.
De Apostelbroeders bekleeden eene plaats naast de secten der Stedingers, der Duitsche Ghibellijnen en der Broeders en Zusters van den vrijen geest, die alle desgelijks omtrent dien tijd verrezen, en naast die der overige katharen (reinen, eene benaming, die aanleiding heeft gegeven tot het woord ketter). Gerard Segarelli, een werkman uit Parma, dien men 'in de Franciscanerorde niet had willen opnemen, was de stichter dezer orde. Hij hield zich zelven voor een apostel, stelde zich met Christus gelijk, verklaarde, dat hij omgang had met den heiligen Franciscus, berispte het losbandig leven der geestelijken en werd de grondlegger eener geestelijke orde, wier leden hij naar het voorbeeld der Apostelen zocht te kleeden. Zij leefden niet in kloosters bijéén, maar trokken als bedelaars en boetpredikers barrevoets door Italië, Zwitserland, Frankrijk en Spanje en namen — zooals zij voorgaven, naar het voorbeeld der Apostelen — vrouwen mede,’t geen hun niet tot eere werd gerekend. Segarelli was reeds in 1280 in hechtenis genomen, maar werd als half krankzinnig en dus als een onschadelijk persoon in vrijheid gesteld. Intusschen verschenen er in 1286 en in 1290 Pauselijke verordeningen tegen de Apostelbroeders, en zij werden op de Synode te Würzburg veroordeeld (1287). Reeds in 1294 werden er twee met hunne gezellinnen te Parma als ketters verbrand. Dit lot viel eindelijk ook aan Segarelli ten deel.
Een tweede tijdperk van de geschiedenis der Apostelbroeders neemt een aanvang met het optreden van Dolcino te Milaan, die zich als opperapostel aan hun hoofd plaatste, een geschrift vol geestdrift en profetischen gloed uitvaardigde aan de geheele Christenheid en allen uitnoodigde om tot de orde toe te treden. Zijne leus was de omverwerping van het bestaande en het begin van een nieuw godsdienstig tijdperk. Hij erkende, dat door den loop der omstandigheden de Kerk tot magt en rijkdom, was gekomen, maar verkondigde tevens, dat in een tijd, waarin de liefde uit alle standen der hiërarchie geweken was, de terugkeer tot de armoede der Apostelen als het eenige middel ter redding moest worden beschouwd. Hij onderscheidde in het kerkelijk leven 4 tijdperken, dat des Ouden Verbonds, dat der dagen van Christus en van de Apostelen tot aan die van paus Sylvester en keizer Constantijn de Groote, dat van paus Sylvester tot aan de stichting van de orde der Aposteibroeders, en eindelijk dat, hetwelk met deze stichting begon en volgens zijne voorspelling in 1303 — een jaartal dat hij vervolgens veranderde in 1304 — door den val van den Pauselijken Stoel en van den Keizerlijke troon zou worden ingewijd. Vervolgingen, die tegen hem werden ingesteld noodzaakten Dolcino, om de vlugt te nemen naar Dalmatië. Hier verzamelde hij een groot getal aanhangers en keerde na verloop van 2 jaren met 1400 man in Italië terug, waar hij zich verschanste op den berg Zebello, op het gebied van den bisschop van Vercelli gelegen. Vanhier deed hij met zijne plunderzieke bende talrijke strooptogten, totdat hij in 1307 met vele andere Apostelbroeders gevangen en tot den brandstapel veroordeeld werd. In 1368 bestonden er nog overblijfselen van de Apostelorde in Lombardije en in het zuiden van Frankrijk.