wier inrigting, doel en werking wij hier kortelijk wenschen te beschrijven. Aflossing van schuld is, zooals wij zeiden, meestal zeer kostbaar voor den Staat en daarbij meer dan redelijk voordeelig voor de crediteuren. Repudiatie, verwerping van schuld, staat gelijk met een staatsbankroet, is derhalve onregtvaardig, oneerlijk en enkel in hoogst zeldzame gevallen te billijken. --- Schuldvernieuwing kan bijna nimmer uitgevoerd worden. Daarom werd eene instelling van staatswege in het leven geroepen, die de beschikking kreeg over zekere inkomsten van den Staat, bijvoorbeeld de opbrengst van een deel der domeinen, of een open crediet tot zeker bedrag bij 's lands schatkist, met de bestemming om van elke gunstige gelegenheid party te trekken tot het inkoopen van staatsschuld en de interesten van die ingekochte schuld wederom tot nieuwe inkoopen aan te wenden, om zoo door deze onafgebroken voortgezette handeling de schuld allengs krachtiger te delgen en eindelijk geheel op te ruimen.
Met dat doel stichtte Wïlliam Pitt in 1786 het vermaarde “Sinking fund,” als “een middel om onmetelijke schatten uit niets voort te brengen.” De staatsschuld nam niettegenstaande de schoone voorgespiegelde verwachtingen op reusachtige schaal toe, en in 1829 werd het “fund” weer opgeheven.
Bonaparte, als eerste consul van Frankrijk, trachtte de berooide geldmiddelen der Republiek te herstellen door in het jaar VII (Dec. 1799) op te rigten een fonds “pour l’amortissement de la dette publique”, in 1816 door eene andere kas vervangen met eene jaarlijksche tegemoetkoming van den Staat van 40 millioen francs, de geheele opbrengst der posterij en een deel der domein-inkomsten. De uitkomst van hare werking is geheel als die van het sinking-fund in Engeland. In 1833 gewijzigd, bestaat zij heden nog in naam, doch hare werkzaamheden hebben sinds 1852 een einde genomen, daar na dien tijd hare fondsen voortdurend tot andere doeleinden bestemd worden. De staatsregeling van 1798 voerde in Nederland de eerste amortisatiekas in. Hare werking bleek ook hier niet aan het voorgestelde doel te beantwoorden. Herhaalde malen was zij genoodzaakt, op nieuw hare toevlugt te nemen tot de schatkist en leeningen te sluiten; telkens werden haar nieuwe inkomsten door den Staat toegewezen, bij onderscheidene wetten hare verpligtingen nader omschreven en nieuwe daarbij gevoegd, onder anderen bjj de wet van 14 Mei 1814, waarbij bepaald werd, dat de zoogenaamde “uitgestelde schuld” door jaarlijksche uitloting in “werkelijke” moest overgaan. Alles te vergeefs. De operatie van die instelling* faalde, en de staatsschuld is in ons land van 1815 tot 1840 bijna verdriedubbeld.
In 1815 werd nog eene soortgelijke instelling opgerigt, “het syndicaat, der Nederlanden”, dat eene leening aanging van 40 millioen gulden, waarvoor werden uitgegeven syndicaatbons, rentende 5%, speciaal met het doel om de kosten van den strijd tegen Napoleon te dekken en om die schuld, afgescheiden van de gevestigde nationale schuld, ten spoedigste wederom af te lossen. In 1822 werden “de amortisatiekas" en dit syndicaat zamengesmolten in één “amortisatiesyndi-caat.”
De geschiedenis dezer “beruchte” instelling ligt in het duister, omdat hare werken wezenlijk werken der duisternis geweest zijn. Een heilzamen invloed op de vermindering yan den schuldenlast, heeft zij, zooals gezegd is, geenszins gehad. Een der middelen tot herstel der financiën van ’t land is hare opheffing geweest in 1840.
De redenen, waarom de hooggespannen verwachtingen omtrent de werking der amor-tisatiekassen wel bedrogen moesten uitkomen, zijn voornamelijk deze: 1o. het beginsel waarop zij steunden, is valsch; de werking van den zamengestelden interest geldt niet in gelijke mate bij aflossing van schuld als bjj aanwas van kapitaal; 2o. de handelingen van ’t bestuur dier kassen moesten, om zoo gunstig mogelijk te werken, geheim blijven; vandaar misbruiken en een onverantwoordelijk beheer der inkomsten, buiten geregeld toezigt van de volksvertegenwoordiging; 3°. de inrigting van zulke kassen strijdt met een ordelijk geregeld beheer van de gelden van den Staat; 4o. de ophooping van ingeloste maar nog niet door de wet vernietigde schuld in handen en ter beschikking van het staatsbestuur levert eene te groote verleiding op om niet in tijden van nood of geldgebrek die fondsen tot geheel vreemde doeleinden aan te wenden; 5°. de eenige ware weg om tot aflossing van schulden te komen voor den Staat is vermeerdering van inkomsten boven de uitgaven; hoe die te verkrijgen is hangt van het staatkundig beleid van ’s lands regéring af.
In de tweede plaats beteekent amortisatie of mortificatie in het leenregt den overgang van goederen en regten uit de hand van leeken, de wereldlijke hand, in die van geeste-lijke instellingen, kerken, kloosters, stichtingen enz., omdat die goederen, daardoor aan het verkeer meestal onttrokken worden, zelden meer van eigenaar veranderen, en alzoo in de “doode” hand komen. In de middeleeuwen gebeurden dergelijke overgangen maar al te dikwijls: omdat zij nadeelig werken voor de welvaart der maatschappij, was sinds lang de toestemming der vorsten of der regéring noodig om hen geldend te doen zijn en werd daarvoor een regt betaald “le droit d’amortissement” geheeten, doch heden ten dage afgeschaft. De toestemming van den Koning wordt hier te lande tegenwoordig nog om gezegde reden vereischt voor het aannemen van makingen bij uiterste wilsbeschikkingen ten behoeve van openbare instellingen, godsdienstige gestichten, kerken of armeninrigtingen, zoodat zij geen gevolg hebben dan voor zoover de bewilliging tot het aannemen door den Koning is verleend.