Natuurlijke personen kunnen op basis van het recht om vergeten te worden een verzoek tot verwijdering richten aan verwerkers van hun persoonsgegevens. Onder bepaalde voorwaarden moet een gegevensverwerker gehoor geven aan een dergelijk verzoek en de persoonsgegevens, alle informatie die direct betrekking heeft op die persoon, verwijderen.
Het recht om vergeten te worden komt voort uit artikel 17 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), dat spreekt van het recht op gegevenswissing. Dit wordt ook wel het recht op vergetelheid, vergeetrecht of right to be forgotten genoemd.
Gegevensverwerkers verzamelen persoonsgegevens en slaan deze op. Persoonsgegevens zijn alle gegevens die direct betrekking hebben op een persoon, zoals naam, adres en woonplaats, maar ook informatie die naar een persoon is te herleiden. Extra beschermd zijn gevoelige persoonsgegevens, zoals informatie over iemands medische of strafrechtelijke verleden.
In het Costeja-arrest uit 2014 bepaalde het Hof van Justitie van de Europese Unie dat het recht om vergeten te worden ook geldt voor zoekmachines als Google.
Een verzoek tot verwijdering wordt ingewilligd als de afweging tussen het privacybelang van de betrokkene enerzijds, en de economische belangen van de gegevensverwerker en het belang van toegang tot de informatie van publiek anderzijds in het voordeel van de verzoeker uitvalt. Diens recht op privacy moet dus recht op vrijheid van informatie overstijgen.
Daarnaast kan het recht om vergeten te worden ingeroepen worden als er sprake van is dat persoonsgegevens niet meer nodig zijn voor het oorspronkelijke doel van de verwerking, toestemming voor het gebruik is ingetrokken, gegevens onrechtmatig zijn verwerkt, de wettelijke bewaartermijn is overschreden of wanneer het om automatisch verzamelde persoonsgegevens