wiel - Zelfstandignaamwoord
1. ronddraaiende schijf voor voortbeweging met minimale weerstand
2. een poel net achter de dijk, ontstaan door verspoeling tijdens een dijkdoorbraak
wiel - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wielen
♢ Ik wiel
2. gebiedende wijs van wielen
♢ wiel!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wielen
♢ wiel je?
Synoniemen
rad
Verwante begrippen
band
Gepubliceerd op 31-10-2017
wiel
betekenis & definitie