vloek - Zelfstandignaamwoord
1. bewust uitgesproken wens om iemand kwaad of leed aan te doen
♢ Er lijkt een vloek te rusten op dat verlaten huis.
♢ Dit team rekent af met de vloek die jarenlang over Oranje's penalty's hing.
2. godslasterende uiting als iemand schrikt, zich bezeert of heel ontevreden is
♢ In de andere kamer hoorde hij een hoop gehijg, gestommel en af een toe een vloek.
♢ Ik slaakte een knetterende vloek.
vloek - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vloeken
♢ Ik vloek
2. gebiedende wijs van vloeken
♢ vloek!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vloeken
♢ vloek je?
Synoniemen
[2] krachtterm
Verwante begrippen
scheldwoord
Gepubliceerd op 31-10-2017
vloek
betekenis & definitie