struiken - Werkwoord
1. (plantkunde) een struik gaan vormen, dicht bij de grond scheuten of blaadjes krijgen
♢ Door het mooie weer begon het gras al vroeg in het jaar te struiken.
2. (verouderd) struikelen
♢ Geen mens is zo wijs, of hij struikt wel op 't gladde ijs.
struiken - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord struik
Gepubliceerd op 01-11-2017
struiken
betekenis & definitie